ECLI:NL:GHARL:2021:5038

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.280.790/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van ouders over minderjarigen en verzoek om deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2021 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep is gegaan, heeft tot 14 november 2019 geen gezag over de kinderen gehad, maar heeft dit gezag later gezamenlijk met de moeder verkregen. De moeder heeft echter het gezag over de kinderen verloren, en het hof heeft nu de vraag te beantwoorden of het gezag van de vader kan worden beëindigd. De kinderen zijn sinds januari 2018 bij pleegouders geplaatst, en de vader heeft in de afgelopen jaren geen actieve rol in hun opvoeding kunnen spelen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun huidige pleeggezin goed gedijen, maar dat er onvoldoende informatie is over de opvoedvaardigheden van de vader. Daarom heeft het hof besloten om een deskundige te benoemen die onderzoek moet doen naar de situatie van de vader en de impact daarvan op zijn gezag. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling betrokken bij de procedure, en de vader heeft aangegeven dat hij instemt met de huidige situatie van de kinderen. De beslissing van het hof houdt in dat er meer onderzoek nodig is voordat er een definitieve uitspraak kan worden gedaan over het gezag van de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.790/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 196687)
beschikking van 18 mei 2021
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.E. van Nimwegen te Delfzijl,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.H. Jansen te Groningen,
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI,
[de pleegouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.1. Hoe de procedure bij de rechtbank is gelopen

In de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 14 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, staat hoe de procedure bij de rechtbank is gelopen (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Hoe de procedure bij het hof is gelopen

2.2
Het hof heeft in het dossier de volgende stukken:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 juli 2020;
- een brief van mr. Van Nimwegen van 13 juli 2020 met productie(s);
- een brief van mr. Van Nimwegen van 27 juli 2020 met productie(s);
- het verweerschrift van de raad;
- een door het hof opgevraagd rapport van de raad van 14 januari 2020.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Een op 4 februari 2021 geplande mondelinge behandeling is aangehouden omdat ter zitting bleek dat niet alle partijen de inhoud kenden van het rapport van de raad van 14 januari 2020 dat ten grondslag lag aan het verzoek tot gezagsbeëindiging van de ouders.
Het hof heeft de zaak in een nieuwe samenstelling geheel opnieuw behandeld op 8 april 2021. De zaak is – met toestemming van alle partijen – gelijktijdig behandeld met de zaak onder nummer 200.280.799/01. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [B] namens de raad;
- de advocaat van de moeder;
- de heer [C] namens de GI;
De advocaten hebben op de zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.

3.Wat er vaststaat

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder zijn geboren [in]
2014 [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ) en [in] 2015 [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ). De vader heeft de kinderen erkend. Hij heeft tot 14 november 2019 niet het ouderlijk gezag (hierna: het gezag) over de kinderen.
3.2
In januari 2018 is de vader na een ernstige escalatie tussen de ouders vertrokken en is de relatie tussen de ouders beëindigd. De moeder kan de zorg voor de kinderen niet aan en de kinderen gaan op 24 januari 2018 (op vrijwillige basis) bij de pleegouders wonen. Dit is (inmiddels) een perspectiefbiedend gezin. De vader mag de kinderen niet zien van de moeder.
3.3
Bij beschikking van 16 april 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar en de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De kinderen blijven bij de pleegouders wonen. Eind juni 2019 start een beperkte begeleide omgang tussen de vader en de kinderen.
3.4
Eind 2019 verbetert de verstandhouding tussen de ouders zodanig, dat de vader met instemming van de moeder per 14 november 2019 mede het gezag over de kinderen krijgt.
3.5
Bij aparte beschikking van 14 april 2020 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgewezen, omdat het gezag van de ouders over de kinderen per die datum is beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige2] en [de minderjarige1] beëindigd en de GI tot voogd over hen benoemd.
4.2
De ouders zijn apart van elkaar met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken ieder voor zich de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij hun individuele gezag over de kinderen is beëindigd en het verzoek van de raad tot beëindiging van hun (individuele) gezag over de kinderen af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking zowel ten aanzien van de vader als de moeder te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
De vader vindt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de positieve ontwikkeling die de ouders hebben doorgemaakt; hun onderlinge communicatie is sterk verbeterd. Daarnaast wijst de vader erop dat hij zelf ook een positieve ontwikkeling doormaakt, goed bereikbaar is voor de GI, en -waar nodig- steeds zijn toestemming verleent. De vader is in staat om het belang van de kinderen te laten prevaleren en legt zich neer bij het feit dat de kinderen bij de pleegouders wonen en daar blijven. Daarom worden de kinderen ook niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd als hij het gezag behoudt, aldus de vader. Overleg met de pleegouders en de GI over voor de kinderen belangrijke zaken is prima mogelijk.
5.5
Ter beoordeling ligt voor de vraag of een beëindiging van het gezag van de vader aangewezen is. Het gezag van de moeder is bij beschikking van 29 april 2021 beëindigd.
5.6
De kinderen wonen allang bij de pleegouders. Zij zijn in het huidige pleeggezin geplaatst vanuit een onveilige en in zowel praktisch als pedagogisch opzicht verwaarlozende thuissituatie. Bij de plaatsing in het pleeggezin lieten de kinderen een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand zien en beschadigd gedrag als gevolg van verwaarlozing, mishandeling en angst. Inmiddels zijn de kinderen gehecht in het pleeggezin en hebben zij daar een goede ontwikkeling doorgemaakt. Het hof vindt dat de aanvaardbare termijn om in onzekerheid te verkeren over hun woonperspectief voor de kinderen verstreken is. Mede gezien de jonge leeftijd waarop zij uit huis zijn geplaatst en hun kwetsbaarheid door de beschadigingen die ze in de thuissituatie hebben opgelopen. Daarom is het belangrijk dat de kinderen nu duidelijkheid en zekerheid krijgen/hebben over hun woonperspectief, zodat zij de rust ervaren om zich verder te ontwikkelen en het verleden een plek te geven.
5.7
Als, zoals hier, duidelijk is dat de ouders niet (weer) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor de kinderen kunnen dragen binnen een voor hun aanvaardbare termijn,
kande rechter het gezag van de ouder(s) beëindigen. De vader geeft in dat verband onder andere aan dat hij instemt met het duurzaam wonen van de kinderen in het pleeggezin en dat hij goed met het pleeggezin is. De kinderen zullen geen hinder ondervinden als hij zijn (onlangs verkregen) gezag behoudt. Dat gezag is te snel en zonder uitgebreide/duidelijke motivering beëindigd, aldus de vader. Hij ziet geen problemen in de communicatie met de moeder als hij alleen het gezag behoudt.
5.8
Uit de stukken volgt dat de vader het verblijf van de kinderen bij de pleegouders niet ter discussie stelt en ook niet ter discussie heeft gesteld. Verder blijkt dat de vader vanaf de vrijwillige plaatsing van de kinderen bij de pleegouders begin 2018 als ouder zonder gezag niet tot nauwelijks door de (vrijwillige) hulpverlening is betrokken bij de zorg om en over de kinderen. De moeder gaf hier geen toestemming voor. In augustus 2018 dient de vader bij de rechtbank een verzoek in tot gezamenlijk gezag en het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen. Na onderzoek door de raad, in februari 2019 ambtshalve uitgebreid naar een kinderbeschermingsonderzoek, leidt dit in april 2019 tot een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de kinderen en eind juni 2019 uiteindelijk tot een voorzichtige start van de omgang tussen de vader en de kinderen. Deze omgang is van meet af aan goed verlopen en het plan bestaat om de omgang uit te breiden. Omdat de vader tot voor kort niet dan wel onvoldoende als ouder in beeld is geweest, is er nog steeds onvoldoende zicht op zijn opvoedvaardigheden. Ter zitting hebben zowel de raad als de GI desgevraagd aangegeven dat er niet is nagedacht over de vraag of een vrijwillige plaatsing van de kinderen bij de pleegouders tot de mogelijkheden behoort als alleen de vader het gezag behoudt. Wel is gewezen op de strijd die ouders vroeger hadden en het belang van de aanwezigheid van een gedwongen kader om alles voor de kinderen in goede banen te leiden. Erkend wordt dat de vader zijn leven op orde heeft.
5.9
Gelet op hetgeen hiervoor staat vermeld acht het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om ten aanzien van de verzochte gezagsbeëindiging van de vader een verantwoorde beslissing te kunnen geven.
Het hof zal het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
(hierna: NIFP) daarom verzoeken te bemiddelen bij de benoeming van een deskundige, verbonden aan die organisatie, en verzoeken om onderzoek te laten verrichten en in dat kader advies uit te brengen.
5.1
Het hof is voornemens de volgende vraagstelling aan de door het hof te benoemen deskundige voor te leggen:
1. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de vader te beschrijven - op basis van klinische impressies - op basis van psychologisch testonderzoek?
2. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de vader van invloed op zijn handelen, voorspelbaarheid en beschikbaarheid als ouder op afstand? Zijn hierin (contra-)indicaties aanwezig voor het handhaven van alleen het gezag van de vader?
3. Hoe bestendig is de wil van de vader om de kinderen bij pleegouders te laten opgroeien?
4. Zijn er (contra-)indicaties voor het handhaven van alleen het gezag van de vader, gelet op de gediagnostiseerde problematiek bij de moeder (borderline en adhd)?
5. Kan er zonder nader onderzoek bij de kinderen (in zijn algemeenheid) ook iets gezegd worden over de vraag of er contra-indicaties zijn voor het handhaven van alleen het gezag van de vader gelet op de draagkracht en draaglast van de kinderen en hun eventuele persoonlijke kwetsbaarheden/ problematiek, alsmede over de (mogelijkheden van verdere) ontwikkeling van de (hechtings)relatie van de kinderen met de pleegouders?
6. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn bij beantwoording van de vraag of het gezag van de vader al dan niet in stand moet blijven?
5.11
Het hof zal het NIFP vragen om binnen drie weken na vandaag een deskundige voor te dragen, zo nodig nadere of andere vragen te formuleren indien dit meer aangewezen is voor het onderzoek dat het hof voor ogen staat, en de kosten van het onderzoek te begroten. Het hof zal een afschrift van de onderhavige beschikking alsook van de bestreden beschikking aan het NIFP doen toekomen. Indien meer of andere informatie nodig is dan uit deze beschikking blijkt, kan het NIFP het hof schriftelijk om nadere gegevens vragen. In dat geval krijgen de ouders, de raad en de GI de gelegenheid kenbaar te maken of en zo ja welke bezwaren bestaan tegen de verstrekking van de aanvullende gegevens die het NIFP nodig heeft.
5.12
Het bericht van het NIFP zal door het hof worden doorgezonden aan de ouders, de raad en de GI. Zij kunnen daarop binnen veertien dagen na verzending door het hof laten weten of de door het hof voorgestelde vragen in hun visie nog aanvulling behoeven, wat hun zienswijze is ten aanzien van de eventuele aanvulling van het NIFP op dat punt en of bezwaar bestaat tegen de benoeming van de deskundige die door het NIFP wordt voorgedragen.
5.13
Het hof zal bij de nader te geven tussenbeschikking overgaan tot benoeming van een deskundige ter beantwoording van de onder rechtsoverweging 5.10 geformuleerde, eventueel nog aan te passen, vragen.
5.14
Het hof wijst de vader erop dat hij wettelijk verplicht is om mee te werken aan het onderzoek door een deskundige. Wanneer de medewerking wordt geweigerd, kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht.
5.15
Het hof laat aan de deskundige de inrichting van het onderzoek over, met dien verstande dat hij/zij de 'leidraad deskundige in civiele zaken' in acht dient te nemen, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
5.16
Het aan de deskundige toekomende bedrag wordt in de te geven eindbeschikking overeenkomstig de daarvoor en krachtens de wet gestelde regelingen ten laste van 's Rijks kas gebracht en zal vervolgens door de griffier aan de deskundige worden betaald.
5.17
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, alvorens verder te beslissen:
- verzoekt het NIFP, locatie Noord-Oost Nederland, in de persoon van drs. [D] , Postbus 870, 8000 AW Zwolle Schuurmanstraat 2, 8011 KP Zwolle telefoon: 088-0710600, e-mail: NIFPNoordOostNederland@dji.minjus.nl om een onafhankelijk deskundige voor te dragen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.10 vermelde vragen;
- verzoekt het NIFP het hof te berichten als bedoeld in rechtsoverweging 5.11 en wel
uiterlijk op 8 juni 2021;
- bepaalt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om te reageren op de hiervoor bedoelde informatie van het NIFP als bedoeld in rechtsoverweging 5.12;
- draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking en een kopie van de bestreden beschikking te doen toekomen aan het NIFP;
- bepaalt dat de deskundige zich - door tussenkomst van de griffie - met vragen en opmerkingen kan wenden tot mr. A.W. Beversluis, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en A.W. Beversluis
bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 18 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.