ECLI:NL:GHARL:2021:527

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
Wahv 200.250.653
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Werdmüller von Elgg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersboete voor niet rechts houden op de weg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter in een verkeersboetezaak. De betrokkene, wonende te [A], heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 25 oktober 2018 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond heeft verklaard. De betrokkene werd beboet voor het niet zoveel mogelijk rechts houden op de weg, wat volgens de officier van justitie ook spookrijden inhield. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie bevestigd, maar de betrokkene is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De gemachtigde van de betrokkene, B. de Jong LLB., heeft aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie berust op een ondeugdelijke motivering en dat er een verkeerde feitcode is gebruikt. De officier van justitie heeft in zijn beslissing niet voldoende inzicht gegeven in de motivering van de opgelegde sanctie. Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde van de betrokkene in overweging genomen, maar oordeelt dat de officier van justitie de beroepsgronden van de betrokkene voldoende heeft meegewogen in zijn beslissing.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene op 3 april 2017 om 21.33 uur op de Savornin Lohmanstraat in ‘s-Gravenhage niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, wat in strijd is met artikel 3, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De betrokkene reed op de verkeerde rijbaan, wat resulteerde in de opgelegde sanctie van € 230,-. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, aangezien de betrokkene niet in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.250.653/01
CJIB-nummer
: 206351770
Uitspraak d.d.
: 20 januari 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2018, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is B. de Jong LLB., kantoorhoudende te Gouda.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de officier van justitie berust op een ondeugdelijke motivering en dat de kantonrechter dat heeft miskend. Bij de officier van justitie is naar voren gebracht dat er een verkeerde feitcode is gebruikt. De officier van justitie heeft de zaak afgedaan met een standaardmotivering, waarbij niet inzichtelijk is gemaakt waarom de aangevoerde gronden geen doel treffen.
2. De beslissing van de officier van justitie is - voor zover van belang - als volgt gemotiveerd:
“In uw beroepschrift en tijdens het horen heeft u argumenten aangevoerd waarom u vindt dat de beschikking niet in stand kan blijven. De officier van justitie heeft op basis van de beschikbare informatie, de inhoud van uw beroepschrift en het gesprek een beslissing genomen. De door u genoemde argumenten geven de officier van justitie onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de beschikkingsgegevens. Omtrent de bewijsvoering verwijst de officier van justitie naar de u eerder toegezonden stukken. Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond.”
3. Uit deze motivering blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat de officier van justitie de door de gemachtigde ingebrachte beroepsgronden bij de beoordeling van het beroep heeft meegewogen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat uit de beslissing kan worden afgeleid dat volgens de officier van justitie de door de ambtenaar verstrekte informatie leidt tot verwerping van de bezwaren. Aldus kan niet worden gezegd dat de motivering van de beslissing van de officier van justitie niet voldoet aan de eis van artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De bezwaren richten zich verder tegen de opgelegde sanctie. Bij de inleidende beschikking is aan de betrokkene een sanctie opgelegd van € 230,- voor: “niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan autoweg of autosnelweg (R303A)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 3 april 2017 om 21.33 uur op de Savornin Lohmanstraat in ‘s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
5. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat er een verkeerde feitcode is gebruikt. De gehanteerde feitcode wordt gebruikt wanneer er in de juiste rijrichting wordt gereden, maar er niet zoveel mogelijk rechts wordt gehouden. De ambtenaar heeft verklaard dat de betrokkene een stukje tegen de rijrichting heeft gereden. Spookrijden valt niet onder feitcode R303A, aldus de gemachtigde.
6. De gedraging is een overtreding van artikel 3, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Deze bepaling houdt in:
‘Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.’
7. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Be (het hof begrijpt: betrokkene) reed vanaf de Machiel Vrijenhoeklaan linksaf de Savornin Lohmanlaan op in de richting van de Laan van Poot. Betrokkene reed hierbij links van de groenstrook tegen de richting in en hield hierbij niet zoveel mogelijk rechts. (…)
Verklaring betrokkene: heb ik niet gezien. Ik volg de TomTom ”
8. Voorts bevindt zich in het dossier een aanvullend proces-verbaal van 20 september 2017, waarin de ambtenaar - voor zover relevant - het volgende verklaart:
“Betrokkene kwam uit de richting van Kijkduin en reed in de richting van de Laan van Poot. Betrokkene reed op de kruising met de Savornin Lohmanlaan linksaf de Savornin Lohmanlaan in. Betrokkene reed hierbij links van de aldaar aanwezige groenstrook/middenberm, terwijl de rijbaan welke voor zijn rijrichting bestemd is zich rechts naast deze groenstrook/middenberm bevindt. Betrokkene hield hierbij niet zoveel mogelijk rechts en handelde daarmee in strijd met artikel 3 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
Ter verduidelijking is er een bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd met een situatieschets van op de plaats van de gedraging. De gereden route van betrokkene is met een rode pijl ingetekend.”
9. De door de ambtenaar genoemde situatieschets betreft een plattegrond. Hierop is met een rode pijl aangegeven welke route het voertuig van de betrokkene reed. Uit deze situatieschets en de verklaring van de ambtenaar blijkt dat de Savornin Lohmanstraat bestaat uit twee rijbanen, welke worden afgescheiden door een groenstrook/middenberm. Door de gemachtigde is dit niet weersproken.
10. De ambtenaar heeft verklaard dat de betrokkene bij de kruising linksaf is geslagen, de Savornin Lohmanstraat in, en vervolgens niet op de voor zijn rijrichting bestemde rijbaan, te weten de rijbaan rechts van de groenstrook, heeft gereden, maar op de rijbaan links van de groenstrook, die voor voertuigen in de andere rijrichting bestemd was. Daarmee heeft de betrokkene niet zoveel mogelijk rechts gehouden, zodat de gedraging vaststaat. Dat de betrokkene hierbij tegen de rijrichting heeft gereden is, anders dan de gemachtigde kennelijk meent, niet relevant.
11. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
12. Nu de betrokkene niet in het gelijk is gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Werdmüller von Elgg als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.