ECLI:NL:GHARL:2021:5308

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
200.287.702
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onderbewindstelling en mentorschap wegens niet horen van betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling en het mentorschap van verzoekster, die niet door de kantonrechter was gehoord. De kantonrechter had op 29 september 2020 de onderbewindstelling en het mentorschap ingesteld, zonder dat verzoekster, die op dat moment 26 jaar oud was, was gehoord. Dit gebeurde in het kader van de uitzonderingssituatie door het Coronavirus. Verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet gehoord had moeten worden en dat er geen gronden waren voor de onderbewindstelling en het mentorschap. Het hof oordeelde dat verzoekster door het verzuim van de kantonrechter ernstig in haar belangen was geschaad. Het hof stelde vast dat de kantonrechter niet had voldaan aan de wettelijke verplichting om verzoekster te horen, wat in strijd was met artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof vernietigde de bestreden beschikkingen en wees de verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap af, omdat Pro Persona niet langer betrokken was bij verzoekster na de beëindiging van de zorgmachtiging op 18 september 2020. De beslissing van het hof houdt in dat de beschermingsmaatregelen niet noodzakelijk waren en dat verzoekster in staat was om haar eigen belangen te behartigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.702
(zaaknummers rechtbank Gelderland 8685514 en 8685519)
beschikking van 1 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: M. van Willigen te Arnhem,
en
de stichting
Stichting Pro Persona GGz,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: Pro Persona.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verder te noemen: [de bewindvoerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna ook te noemen: de kantonrechter), van 29 september 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook te noemen: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 december 2020;
- een journaalbericht van mr. Van Willigen van 3 februari 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Willigen van 31 maart 2021 met producties.
2.2
De begeleidende brief van mr. Van Willigen bij de producties die bij het journaalbericht van 31 maart 2021 zijn overgelegd bevat, benevens een summiere toelichting op de producties, (vooral) stellingen. Het hof vat de inhoud van de stellingen op als nieuwe grieven, die in de zin van de in artikel 347 lid 1 Rv besloten liggende twee-conclusieleer te laat zijn opgeworpen. Het hof zal daarom op deze stellingen niet ingaan. De producties die bij dat journaalbericht zijn ingediend worden, voor zover daar ter mondelinge behandeling een beroep op is gedaan, wel in de beoordeling betrokken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
- [C] , namens [de bewindvoerder] .
Namens Pro Persona is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 31 juli 2020, [verzoekster] was toen 26 jaar, heeft Pro Persona verzocht tot instelling van bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] en tot instelling van mentorschap.
3.2
[verzoekster] is op die verzoeken niet gehoord. In de bestreden beschikking ter zake de onderbewindstelling heeft de kantonrechter dat als volgt gemotiveerd:
“In verband met de uitzonderingssituatie die is ontstaan als gevolg van het Coronavirus, zal het bewind worden uitgesproken, zonder dat rechthebbende hierover is gehoord. Alleen indien rechthebbende naar aanleiding van deze beschikking schriftelijk kenbaar maakt alsnog te willen worden gehoord, zal daartoe in een later stadium een gesprek of zitting worden gepland.”
De beschikking waarbij het mentorschap werd ingesteld kent een vergelijkbare motivering.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand en een mentorschap ingesteld. [de bewindvoerder] is tot bewindvoerder/mentor benoemd.
4.2
[verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen. Zij verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en de onderbewindstelling op te heffen en het mentorschap te beëindigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.3
[verzoekster] voert aan dat zij niet door de kantonrechter is gehoord, hetgeen wel had moeten gebeuren. Op grond daarvan dienen de bestreden beschikkingen te worden vernietigd. [verzoekster] stelt voorts dat er ook geen gronden voor een onderbewindstelling en mentorschap waren en dat de verzoeken hadden moeten worden afgewezen. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoekster] verklaard dat de inleidende verzoeken door [de bewindvoerder] namens Pro Persona zijn ingediend bij de kantonrechter op 31 juli 2020, terwijl zij sinds 21 juli 2020 weer zelfstandig woonde. Voor die tijd was zij op basis van een zorgmachtiging enige tijd opgenomen bij Pro Persona. Die zorgmachtiging is op 18 september 2020 ingetrokken, zodat Pro Persona niet langer de onderbewindstelling en het mentorschap kon verzoeken. [verzoekster] heeft geen bericht ontvangen van de kantonrechter dat de verzoeken waren ingediend, zij ontving slechts de bestreden beschikkingen.
5.4
Uit artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat [verzoekster] op een mondelinge behandeling op het verzoek dient te worden gehoord door de rechter:
“Tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voorzover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. (...)”
Het procesreglement sluit daarbij aan:
“De kantonrechter bepaalt dag en tijdstip van de mondelinge behandeling, tenzij hij het verzoek aanstonds toewijst (…)”.
Ook Aanbevelingen meerderjarigenbewind gaan daarvan uit:
“A Het instellen van meerderjarigenbewind
1. (…)
2. Ter beoordeling van de noodzaak en de omvang van het bewind is uitgangspunt dat verzoekers, betrokkene en belanghebbenden worden gehoord, zo nodig op de verblijfplaats van betrokkene. Hoewel artikel 800 Rv ruimte biedt om het verzoek aanstonds op de stukken toe te wijzen, wordt aanbevolen om daarvan in beginsel geen gebruik te maken.”
5.5
De situatie dat het verzoek aanstonds kon worden toegewezen heeft zich hier kennelijk niet voorgedaan: de verzoeken werden door de kantonrechter op 31 juli 2020 ontvangen en de beschikkingen zijn gegeven op 29 september 2020, twee maanden later. In dit geval had de kantonrechter dan ook dag en uur van de mondelinge behandeling moeten bepalen en - op grond van artikel 800 Rv - de oproeping van de belanghebbenden voor die behandeling moeten bevelen, teneinde [verzoekster] in de gelegenheid te stellen op de verzoeken door de kantonrechter gehoord te worden. Dat klemt des te meer nu uit de verzoeken blijkt dat [verzoekster] (ten tijde van het opstellen van de verzoeken) gesloten geplaatst was, waardoor zij zich in een extra kwetsbare, want van Pro Persona afhankelijke en van de buitenwereld afgesloten, positie bevond. Het in de bestreden beschikkingen door de kantonrechter aan [verzoekster] gedane ‘aanbod’ om alsnog een gesprek of zitting te bepalen als zij daar schriftelijk om verzoekt houdt, wat daar verder procesrechtelijk ook van zij, in ieder geval met die kwetsbare positie onvoldoende rekening. Het hof is van oordeel dat [verzoekster] door voornoemd verzuim ernstig in haar belangen is geschaad.
5.6
Bovendien blijkt uit de wetsgeschiedenis dat bij het treffen van beschermingsmaatregelen uitgangspunt is dat een maatregel passend moet zijn en niet verder ingrijpt dan strikt noodzakelijk. Of een maatregel passend is en niet te ver ingrijpt hangt af van de omstandigheden van het geval: het komt er dus op aan dat de kantonrechter zich een beeld vormt van die omstandigheden alvorens te beslissen.
De onderhavige initiële verzoeken van Pro Persona zijn ‘op de stukken‘ toegewezen. Het verzoekschrift waarbij de verzoeken zijn gedaan bevat als verklaring voor het feit dat [verzoekster] of een van haar familieleden niet zelf de verzoeken indienen slechts (rubriek 2c) de mededeling
“Cliënte zelf overziet vanuit haar toestandsbeeld niet de noodzaak. Andere genoemden zijn niet van toepassing. Opa van cliënte overziet de situatie niet en wil zich niet mengen in de situatie”Adresgegevens van de grootvader van [verzoekster] worden niet vermeld. In het verzoekschrift wordt verwezen (rubriek 5a Reden voor het verzoek) naar een bijgevoegde deskundigenverklaring. Uit de overgelegde stukken blijkt dat die verklaring is opgesteld door degene die het verzoekschrift namens Pro Persona heeft ondertekend. Voorts vermeld de e-mail van [de bewindvoerder] waarbij het verzoekschrift op 31 juli 2020 werd ingediend dat [verzoekster] heeft geweigerd om de aan haar voorgelegde plannen van aanpak van het bewind en het mentorschap te ondertekenen, dat dit passend is voor haar ziektebeeld en dat zowel de hulpverlening, en dat zowel Pro Persona als [de bewindvoerder] van mening zijn dat bewind en mentorschap voor [verzoekster] passend is. Het hof stelt vast dat een nadere (medische) aanduiding van de toestand van [verzoekster] ontbreekt.
Daar staat tegenover dat uit de in hoger beroep overgelegde stukken, die voor een deel ook al in eerste aanleg hadden kunnen worden overgelegd als [verzoekster] daartoe in de gelegenheid zou zijn gesteld, blijkt dat Pro Persona al op 18 september 2020 de zorgmachtiging had beëindigd omdat [verzoekster] zelf ondersteunende begeleiding/hulpverlening had geregeld en met die begeleiding afspraken had gemaakt die zijn vastgelegd op 7 augustus 2020. Zij woonde vanaf 21 juli 2020 weer zelfstandig. Dat zij in staat is om zelf haar financiën te beheren, blijkt uit het feit dat zij zelf betalingsregelingen met de schuldeisers had (al voor haar opname bij Pro Persona) en heeft getroffen en dat zij deze betalingsregelingen nakomt, hetgeen [de bewindvoerder] heeft bevestigd. Zij volgt inmiddels weer een opleiding en zij heeft psychische ondersteuning van een therapeut met wie zij nog één à twee keer per maand een gesprek heeft. Verder heeft [verzoekster] een netwerk waarop zij kan terugvallen als het onverhoopt minder goed zal gaan. Het ging en gaat [verzoekster] kortom in rap tempo weer beter. De (enkele) inhoud van het verzoekschrift dat de beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn, omdat - kort gezegd – de verzoekers dat vinden was gelet op het voorgaande onvoldoende om de onderbewindstelling en de instelling van het mentorschap te rechtvaardigen
.
5.7
Daar komt bij dat Pro Persona alleen instelling van het bewind voor [verzoekster] kan verzoeken als [verzoekster] daar wordt verzorgd of indien Pro Persona aan [verzoekster] begeleiding biedt (artikel 1:432 lid 2 BW). Voor het verzoek tot het instellen van een mentorschap voor [verzoekster] geldt op grond van artikel 1:451 lid 2 BW een vergelijkbaar voorschrift.
Het verzoekschrift is door Pro Persona ondertekend op 10 mei 2020, toen [verzoekster] , vanwege de gesloten plaatsing, nog door Pro Persona werd verzorgd. Het verzoekschrift is ingediend op 31 juli 2020, toen de zorgmachtiging nog niet was beëindigd, maar [verzoekster] wel weer zelfstandig, in de zin van ‘buiten de muren van Pro Persona’, woonde. Pro Persona bood haar toen, weliswaar op afstand, op basis van de zorgmachtiging nog wel begeleiding. Die begeleiding eindigde (ook) formeel op 18 september 2020, waardoor Pro Persona niet langer een instelling als bedoeld in de artikelen 1:432 lid 2 en 1:451 lid 2 BW was. Dat betekent dat Pro Persona weliswaar ontvankelijk was in haar verzoek, maar dat de verzoeken na 18 september 2020 niet meer voor toewijzing in aanmerking kwamen, nu bij gebreke van betrokkenheid van Pro Persona bij [verzoekster] Pro Persona bij haar verzoeken geen belang meer had.
5.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikkingen vernietigen en worden de verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap alsnog afgewezen.
5.9
Voor de goede orde overweegt het hof nog dat nu de beschikking waarbij het bewind is uitgesproken wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, de taak van de bewindvoerder op grond van artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW daags na deze uitspraak een einde neemt. De inmiddels door de bewindvoerder of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven (ook) voor de rechthebbende (in beginsel) echter verbindend.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 september 2020 en opnieuw beschikkende;
wijst de verzoek tot onderbewindstelling van de goederen die [verzoekster] (zullen) toebehoren en het verzoek tot instelling van een mentorschap voor [verzoekster] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, als voorzitter, M.H.F. van Vugt en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 1 juni 2021 door mr. J.U.M. van der Werff uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.