ECLI:NL:GHARL:2021:5872

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
19/00851 en 19/00852
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van het beroep tegen belastingaanslagen BPM

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. De zaak betreft de registratie van twee voertuigen, een Volvo XC70 en een Volvo XC60, waarvoor belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) was voldaan door [B]. De Inspecteur had de bezwaren van [B] tegen de belastingaanslagen ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank.

Het Hof heeft vastgesteld dat de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende van openbare orde is en heeft ambtshalve beoordeeld of de rechtbank terecht van de ontvankelijkheid is uitgegaan. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet tot de beroepsgerechtigden behoort zoals genoemd in artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), omdat zij de belasting op aangifte niet heeft voldaan. Dit betekent dat belanghebbende niet bevoegd is om beroep in te stellen. Het Hof oordeelt dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren en doet dit alsnog.

De uitspraak van het Hof is gegrond, en de Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht aan belanghebbende. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/00851 en 19/00852
uitspraakdatum: 15 juni 2021
Uitspraak van de zestiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 mei 2019, nummers AWB 18/2037 en AWB 18/2039, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
[A] , h.o.d.n. [B] (hierna: [B] ) heeft ter zake van de registratie van een Volvo XC70 (hierna: auto 1) op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.
1.2.
[B] heeft ter zake van de registratie van een Volvo XC60 (hierna: auto 2) op aangifte een bedrag aan bpm voldaan.
1.3.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de bezwaren van [B] ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 21 mei 2021. Daarbij is verschenen en gehoord [C] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [D] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [E] en [F] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
[B] heeft ter zake van de registratie van auto 1 op 3 oktober 2017 aangifte voor de bpm gedaan en heeft in verband daarmee op 11 oktober 2017 de op aangifte verschuldigde bpm voldaan.
2.2.
[B] heeft ter zake van de registratie van auto 2 op 17 augustus 2017 aangifte voor de bpm gedaan en heeft in verband daarmee op 24 augustus 2017 de op aangifte verschuldigde bpm voldaan.
2.3.
In de aangiften heeft [B] zichzelf aangemeld als aanvrager van het kenteken bij de RDW en (toekomstig) kentekenhouder.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of de bpm die [B] op aangifte heeft voldaan te hoog is.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep
4.1.
De ontvankelijkheid van een beroepschrift is van openbare orde. Het Hof zal daarom eerst ambtshalve beoordelen of de Rechtbank met betrekking tot de uitspraken op bezwaar terecht van de ontvankelijkheid van het beroep is uitgegaan.
4.2.
Ingevolge artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, slechts beroep worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd, de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt. Belanghebbende behoort niet tot de in artikel 26a van de AWR genoemde beroepsgerechtigden. Zij heeft immers niet de belasting op aangifte voldaan. Dit betekent dat aan belanghebbende niet de bevoegdheid toekomt om beroep in te stellen. Met betrekking tot het verzoek van de gemachtigde van – naar het Hof begrijpt – zowel belanghebbende als [B] om de procedure voort te zetten op naam van [B] , overweegt het Hof dat een na afloop van de beroepstermijn afgelegde verklaring niet alsnog kan bewerkstelligen dat het beroep is ingesteld door of namens een ander dan degene door of namens wie het beroepschrift is ingediend (vgl. HR 7 juli 2017, nr. 16/05590, ECLI:NL:HR:2017:1234).
4.3.
Anders dan belanghebbende betoogt, is geen sprake van schending van het beginsel van effectieve rechtsbescherming zoals vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [B] had immers de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden tegen de door hem op aangifte voldane bedragen aan bpm (in casu door het instellen van beroep tegen de aan hem gerichte uitspraken op bezwaar), zodat niet kan worden gezegd dat geen effectieve mogelijkheid bestond om de op aangifte voldane bedragen aan bpm in een fiscale procedure te bestrijden (vgl. HR 18 december 2015, nr. 14/04118, ECLI:NL:HR:2015:3465). De omstandigheid dat [B] daarvan geen dan wel niet tijdig gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening en risico.
4.4.
Gelet op het voorgaande had de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen niet-ontvankelijk en
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 519 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.