ECLI:NL:GHARL:2021:5921

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
Wahv 200.262.722/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) betreffende sanctie voor verkeersgedraging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 25 juni 2019 een beroep ongegrond verklaarde van de betrokkene tegen een sanctie opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach, had een boete van € 230,- ontvangen voor het niet volgen van de richting op een kruispunt, een overtreding die op 3 juli 2017 om 06:25 uur zou zijn gepleegd op de Lammenschansweg in Leiden. De gemachtigde betwistte de vaststelling van de gedraging, onder andere door te stellen dat de betrokkene op het tijdstip van de overtreding niet aanwezig was op de locatie en dat er geen bewijs was, zoals een foto, om de overtreding te onderbouwen.

Het hof oordeelt dat de aansprakelijkheid van de betrokkene als kentekenhouder voldoende is om de sanctie op te leggen, ongeacht of hij als bestuurder aanwezig was. Het hof concludeert dat de ambtenaar die de sanctie oplegde, voldoende gegevens had om de gedraging vast te stellen. De argumenten van de gemachtigde worden verworpen, en het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld. Dit arrest is gewezen door mr. J. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. M. Arntz als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.262.722/01
CJIB-nummer
: 218259015
Uitspraak d.d.
: 16 juni 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2019, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 november 2019 en 17 december 2019 zijn brieven van de gemachtigde ontvangen. Deze zijn in afschrift naar de advocaat-generaal gezonden.

De beoordeling

1. De bezwaren in hoger beroep betreffen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie is opgelegd van € 230,- voor: “Op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft”. Deze gedraging zou zijn verricht op 3 juli 2017 om 06:25 uur op de Lammenschansweg in Leiden met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert namens de betrokkene aan dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Het tijdstip dat in de inleidende beschikking staat vermeld kan niet kloppen, nu de betrokkene op dat tijdstip nog in bed lag of in de trein dan wel op de fiets zat en de zoon van de betrokkene het voertuig pas rond een uur of tien heeft gebruikt. Er is, naast de verklaring van de ambtenaar, geen ander bewijs, zoals een foto. Ook de pleeglocatie die in de inleidende beschikking staat vermeld, is onduidelijk. Bovendien heeft de ambtenaar niet vermeld wat de mate van gevaar of hinder was en heeft hij aldus de ambtsinstructie, zoals neergelegd in het Feitenboekje, niet in acht genomen. Tenslotte voert de gemachtigde aan dat er een reële mogelijkheid was tot staandehouding was, zodat ten onrechte op kenteken is bekeurd.
3. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
4. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Gedragingsgegevens: Ik zag dat betrokkene als bestuurder gebruik maakt van een voorsorteerstrook met een pijl die wees in de richting rechts en dat betrokkene geen gevolg gaf aan deze op de voorsorteerstrook aangegeven richting. Betrokkene reed in de richting Voorschoterweg. Ik zag dat deze overtreding plaatsvond ter hoogte van de kruising/splitsing Voorschoterweg met de Lammenschansweg. (…)
Reden geen staandehouding: ivm verkeerscontrole geen staandehouding”.
5. Voorts bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen 25 september 2018. Hierin verklaart de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd nog het volgende:
“Op dinsdag 3 juli 2018 omstreeks 06:25 uur was ik, verbalisant [verbalisant1] , belast met surveillance dienst in Leiden en omgeving. Ik, verbalisant [verbalisant1] , zat op dat moment samen met mijn collega [verbalisant2] in een opvallend dienstvoertuig. We hielden een verkeerscontrole op het Lammenschansplein te Leiden. Vanaf het Lammenschansplein heb je direct zicht op de Lammenschansweg, en de Voorschoterweg te Leiden.
Ik, verbalisant [verbalisant1] , en collega [verbalisant2] zagen dat er komende vanaf de Lammenschansweg een groene Mitshubishi Colt voorzien van het kenteken [kenteken] aan kwam rijden. Dit voertuig reed over de rijstrook om rechtsaf de Voorschoterweg af te rijden. Echter zagen wij, dat het voertuig van rijrichting wisselde en niet rechts afsloeg, maar uiteindelijk links afsloeg.
Dit is een bekend probleem in de wijk. Veel bestuurders vermijden de file door op een andere rijstrook voor te sorteren en op het allerlaatste moment van richting te veranderen. Hierop waren wij een controle aan het houden en hadden hierdoor ook geen mogelijkheid tot staande houden van het betrokken voertuig.”
6. Het hof stelt voorop dat de aansprakelijkheid van de betrokkene voor de gedraging is gebaseerd op de omstandigheid dat hij als kentekenhouder is geregistreerd van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit brengt mee dat voor de vaststelling van de gedraging niet van belang is of de betrokkene als bestuurder op de plaats en het tijdstip van de gedraging aanwezig is geweest. Voldoende is dat kan worden vastgesteld dat het voertuig ten tijde van de gedraging ter plaatse was. Naar het oordeel van het hof is (de gemachtigde van) de betrokkene er niet in geslaagd om twijfel te doen rijzen aan deze vaststelling door de ambtenaar. De stellingen van de gemachtigde dat de betrokkene noch diens zoon op voornoemd tijdstip ter plaatse waren, zijn daartoe ontoereikend.
7. Het hof ziet in hetgeen verder is aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van de ambtenaar. Voor zover de gemachtigde stelt dat die verklaringen onvoldoende gegevens bevatten om te kunnen bepalen waar de gedraging is verricht, deelt het hof dat niet. Dat er geen foto van de gedraging in het dossier zit, geeft evenmin aanleiding tot twijfel, nu de constatering van de gedraging berust op de visuele waarneming van de ambtenaar. Een foto van de gedraging is niet beschikbaar. De verklaring van de ambtenaar alleen kan toereikend zijn om vast te stellen dat de gedraging is verricht.
8. Dat de ambtenaar niet de mate van hinder of gevaar heeft genoteerd, brengt evenmin mee dat de gedraging niet zou kunnen worden vastgesteld. Geen rechtsregel schrijft voor dat het vaststellen van een gedraging als de onderhavige daarvan afhankelijk is. De vermelding in het feitenboekje (bij feitcode R619): “mate van gevaar/hinder” heeft geen verdergaande betekenis dan aandachtspunten voor de ambtenaar bij de vaststelling van de gedraging. Van een beleidsregel zoals gedefinieerd in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb is geen sprake, zodat artikel 4:84 van de Awb toepassing mist.
9. Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht met het voertuig van de betrokkene.
10. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt zodat aan hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
11. Uit de verklaringen van de ambtenaar moet worden afgeleid dat staandehouding misschien feitelijk wel mogelijk was, maar dat besloten is om daarvan af te zien en dat de reden daarvoor is dat een controle werd gehouden in verband met een vaker voorkomende situatie van niet-naleving van deze specifieke verkeersregel. Het hof begrijpt uit deze verklaringen voorts dat in dat kader is gekozen voor bekeuring op kenteken met de bedoeling dat meer sancties kunnen worden opgelegd, wat bijdraagt aan het (sneller) beëindigen van de zich voordoende situatie van niet-naleving van deze verkeersregel. Het hof is van oordeel dat dit voldoende grond vormt voor de conclusie dat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouding van de bestuurder. De sanctie is derhalve terecht met toepassing van het bepaalde in artikel 5 van de Wahv aan de kentekenhouder opgelegd.
12. De bezwaren treffen geen doel. De kantonrechter heeft het beroep terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen.
13. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.