In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder in eerste aanleg bij de rechtbank Overijssel verzocht om het gezamenlijk gezag met de vader te beëindigen. De rechtbank had echter besloten dat de vader samen met de moeder belast moest blijven met het ouderlijk gezag. De moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 4 december 2020 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2021 waren beide ouders aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming. De minderjarige is ook gehoord door de voorzitter van het hof. De moeder voerde aan dat de gezamenlijke gezagsuitoefening niet in het belang van het kind zou zijn en dat er risico's bestonden dat het kind klem zou raken tussen de ouders.
Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat de vader niet in staat is om samen met de moeder het gezag uit te oefenen. De vader heeft een actieve rol in het leven van de minderjarige en er zijn geen problemen aangetoond die zouden wijzen op een onaanvaardbaar risico voor het kind. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.