ECLI:NL:GHARL:2021:6006

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
200.276.104/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van kinderen in geschil tussen ouders na eerdere beschikking

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenbeschikking van 18 augustus 2020, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2021 uitspraak gedaan over de hoofdverblijfplaats van de kinderen van de verzoekster (de moeder) en de verweerder (de vader). De moeder woont in [A] en de vader in [B]. De moeder verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar [A] te verhuizen, terwijl de vader zich verzette tegen deze verhuizing. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de verzoeken van de moeder zijn afgewezen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder is gehandhaafd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming heeft een advies uitgebracht waarin wordt gesteld dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet in hun belang is. De raad heeft geconstateerd dat de kinderen zich goed ontwikkelen en dat er een hechte band is met de moeder, terwijl het vertrouwen in de vader ontbreekt. Het hof heeft het advies van de raad gevolgd en geoordeeld dat de belangen van de kinderen zwaarder wegen dan die van de vader.

De vader heeft zijn zorgen geuit over de band met zijn kinderen en de gevolgen van de huidige situatie. Het hof heeft echter vastgesteld dat er geen aanleiding is om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. De ouders zijn aangespoord om te werken aan hun onderlinge vertrouwen en communicatie, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van het hof houdt in dat de kinderen bij de moeder blijven wonen, en dat de vader zijn rol als mede-opvoeder moet heroverwegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.104/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 238467)
beschikking van 15 juni 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H. Devkinandan te Leiden,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. T.H. Westerhof-Dijkstra te Zwolle.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 18 augustus 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
31 december 2020;
- een journaalbericht namens de vader van 7 mei 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 11 mei 2021 met bijlage(n).
1.3
Op 18 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten (met dien verstande dat mr. Devkinandan aanwezig was via een beeldbelverbinding). Namens de raad is [C] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
18 augustus 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover daarbij de verzoeken van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [A] te verhuizen en hen aldaar op een school in te schrijven en de verzoeken van de moeder in hoger beroep afgewezen. In het incidenteel hoger beroep is de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over (de wijziging van) de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
2.3
De raad adviseert om de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet te wijzigen omdat dit niet in hun belang wordt geacht. Daarnaast ziet de raad geen aanleiding een ondertoezichtstelling te verzoeken, maar wordt een verwijzing naar hulpverlening in het vrijwillige kader (onder regie van het Wijkteam) wel noodzakelijk gevonden. Uit het rapport van de raad volgt samengevat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zich over het algemeen leeftijdsconform ontwikkelen. Zij doen het goed op school en ook sociaal gezien zijn ze vaardig. Dit toont de kracht van deze kinderen, omdat zij wel al jarenlang belast worden met de strijd tussen de ouders. Er is sprake van wantrouwen tussen de ouders en dat heeft effect op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De raad heeft in de beide opvoedsituaties, bij de moeder en bij de vader, zowel positieve als negatieve punten opgemerkt, waarbij geldt dat beide situaties voldoende tegemoet komen aan de belangen van de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vertellen zelf weinig vertrouwen te genieten van de vader en hebben dat ook niet in hem. Met de moeder ervaren de kinderen een hechte band. Een wijziging in hun situatie, en dus ook in hun hoofdverblijf, wijzen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in sterke mate af.
2.4
Door de raad is grondig onderzoek gedaan waarbij de belangen van de kinderen en de overige belangen zorgvuldig zijn afgewogen en onderzocht. Het raadsrapport is goed gemotiveerd en het hof heeft geen aanleiding om het advies van de raad niet op te volgen en in afwijking daarvan te beslissen. Niet is gebleken dat de wijzigingen van omstandigheden die hebben plaatsgevonden nu aanleiding moeten vormen om, in het belang van de kinderen, hun hoofdverblijf te wijzigen. Het belang van de vader bij wijziging van het hoofdverblijf weegt naar het oordeel van het hof niet zwaarder dan de belangen van de kinderen en het belang van de moeder bij behoud van hun huidige hoofdverblijfplaats.
2.5
De vader heeft aangegeven dat hij zich niet herkent in hetgeen de raad schetst en de conclusies die deze trekt in het rapport. De raad heeft zich echter naar het oordeel van het hof daar waar het gaat om de ontwikkeling van de kinderen gebaseerd op voldoende objectieve gegevens onder meer van de school van de kinderen. De vader heeft ook niet betwist dat de kinderen zich op cognitief en sociaal vlak goed ontwikkelen. Ten aanzien van het ontbreken van vertrouwen tussen de vader en de kinderen heeft de raad zich gebaseerd op wat de kinderen en de vader aangeven. De kinderen hebben verteld dat zij het moeilijk vinden als hun vader hun vragen stelt. Dan voelen zij zich uitgehoord omdat dit ook gaat over de moeder en de situatie bij de moeder thuis. Over het antwoord op de vraag waarom de kinderen de relatie met de vader op dit moment zo ervaren als zij doen, kan getwist worden. Het is opvallend dat er in de opvoedsituaties van de vader en de moeder door de raad zowel negatieve als positieve punten worden geconstateerd, maar dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met name de negatieve punten in de situatie bij de vader eruit lichten en de positieve punten in de situatie bij hun moeder benadrukken. Dit verandert echter niets aan de ervaringen en het gevoel, zoals [de minderjarige1] en [de minderjarige2] die uiten. Zij voelen nu meer afstand in hun relatie met de vader en meer geborgenheid in hun relatie met de moeder. Omdat er op dit moment geen contra-indicaties zijn voor het wonen bij de moeder, is het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de moeder houden.
Het hof wil daarmee niets afdoen aan de zorgen die de vader heeft over de band met zijn kinderen en de verwijdering die hij hierin ervaart. Echter, het is aan de vader zelf om, al dan niet met hulp van professionals, te werken aan zijn eigen rol als vader om tot een betere verstandhouding met de kinderen te komen. Daarvoor is wel nodig dat de vader de gevoelens van de kinderen erkent, ook wat betreft hun band met de moeder en haar rol als hoofdverzorger en opvoeder.
2.6
De vader vreest ook voor uitholling van zijn rol als mede-opvoeder en verzorger van de kinderen en ervaart dat de contacten met de kinderen steeds moeizamer verlopen. Hij vindt dat de houding en het gedrag van de moeder daar de oorzaak van zijn. Het hof stelt vast dat tussen de ouders onvoldoende vertrouwen bestaat. De ouders verwijten elkaar over en weer dat zij een negatief beeld schetsen van de andere ouder. Daarbij vergeten zij het eigen aandeel in het geheel. De oplossing is niet een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen. Het is zaak dat de ouders naar hun eigen rol kijken en zich richten op het herstel van vertrouwen. Waarschijnlijk ligt daar de oplossing voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Vertrouwen tussen de ouders zal hun ook ruimte geven om vrij te zijn naar beide ouders. Dat vertrouwen is de aanmoediging die de kinderen nodig hebben om zichzelf te zijn en zich blijvend goed te kunnen ontwikkelen. Beide ouders zullen zich hiervoor dan ook - samen met de hulpverlening - blijvend in moeten zetten.
2.7
Tot slot bestaat bij de vader de vrees dat de moeder alsnog verhuist naar [A] . In dit kader stelt het hof vast dat de moeder tot op heden voorbij gaat aan de beschikking van het hof van18 augustus 2020. Aan de moeder is geen toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen naar [A] terwijl uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de kinderen daar wel (nog) staan ingeschreven. Deze inschrijving is niet in lijn met de eerdere uitspraak van het hof. Het hof gaat er daarom van uit dat de moeder op korte termijn de kinderen (weer) inschrijft op haar adres in [B] . Zij maakt daarmee ook voor de vader en de kinderen duidelijk dat zij daar wonen. Dit is niet alleen op emotioneel vlak belangrijk voor de kinderen (en de vader), het is ook praktisch gezien van belang. De kinderen hebben hun school in [B] en eventuele hulpverlening zal ook vanuit [B] worden opgestart.
2.8
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat de grief van de vader niet slaagt en zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te wijzigen wordt afgewezen.

3.De slotsom

in het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief van de vader. Het hof zal de bestreden beschikking, (ook) wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
23 januari 2020, wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en E.M.J. Brink, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 15 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.