De beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de officier van justitie berust op een ondeugdelijke motivering. De officier van justitie heeft namelijk overwogen dat de Wahv er niet in voorziet om rekening te houden met de financiële omstandigheden van de betrokkene, terwijl de officier van justitie wel degelijk de bevoegdheid heeft om sancties te matigen op grond van de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, waaronder de financiële omstandigheden. Dit gebrek kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden gepasseerd. De kantonrechter heeft dit niet onderkend.
2. Onder verwijzing naar het arrest van het hof van 26 juni 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5328), overweegt het hof dat de beslissing van de officier van justitie in het onderhavige geval niet deugdelijk is gemotiveerd en dat in dit geval geen toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb. De kantonrechter heeft dit miskend. 3. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en ook die beslissing vernietigen.
4. Vervolgens gaat het hof over tot de beoordeling van het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene een sanctie is opgelegd van € 90,- voor: “signalen geven in andere gevallen of op andere wijze dan is toegestaan”. Deze gedraging zou zijn verricht op
11 november 2017 om 23:08 uur op het Hofplein in Rotterdam met het voertuig met het kenteken
[kenteken] .
5. De betrokkene betwist de gedraging. De lezing van de ambtenaar is haast niet te volgen. In het zaakoverzicht staat vermeld dat er geen enkele reden zou zijn om te claxonneren, maar er wordt niets vermeld over spanningen in de Turkse gemeenschap in verband met het aftreden van een minister. Er komt pas nadat er beroep is ingesteld een aanvullende verklaring waarin staat dat het druk was en dat er spanningen waren. Dit had in de eerste plaats – om een volledig beeld van de situatie te geven – in het zaakoverzicht moeten worden opgenomen. Alleen dan kan de officier van justitie een zorgvuldige heroverweging maken. Wat daar verder ook van zij, de betrokkene heeft de claxon louter gebruikt ter voorkoming van gevaar. Er reden auto’s kriskras over verschillende rijstroken heen. In een dergelijk geval is het niet onredelijk om te claxonneren. De gemachtigde wijst er verder op dat de ambtenaar in het aanvullend proces-verbaal ten onrechte verklaart dat een staandehouding niet verplicht is als daartoe wel de mogelijkheid bestaat. Deze motivatie is in strijd met de jurisprudentie van het hof. De ambtenaar heeft, naast dat de argumentatie berust op een onjuiste rechtsopvatting, onvoldoende concrete specifieke feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouden van de bestuurder.
6. Artikel 31 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Signalen mogen niet worden gegeven (…) in andere gevallen of op andere wijze dan bij of krachtens de artikelen in deze paragraaf is bepaald.”
7. Artikel 28 van het RVV 1990, opgenomen in de in artikel 31 van het RVV 1990 bedoelde paragraaf, luidt:
“Bestuurders mogen slechts geluidssignalen en knippersignalen geven ter afwending van dreigend gevaar.”
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Gedragingsgegevens: ik hoorde dat er door de bestuurder van het voertuig veelvoudig werd geclaxonneerd. Ik zag geen reden in het verkeer in de omgeving van dit voertuig om te claxonneren.”
9. In het aanvullende proces-verbaal van 6 maart 2019 verklaart de ambtenaar onder meer als volgt:
“Die avond was het in de stad Rotterdam erg druk. Er waren veel mensen op straat. Dit had onder andere te maken met spanningen in de Turkse gemeenschap in verband met het aftreden van een Turkse minister. Dit resulteerde in vele automobilisten die het nodig vonden om veelvuldig te claxonneren terwijl hier geen aanleiding voor was.
Die avond reed ik met een collega in een opvallend dienstvoertuig van de politie. Op het Hofplein reden wij naast of stonden wij stil naast het betrokken voertuig, voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik hoorde dat er vanuit dit voertuig geclaxonneerd werd, dit hoorde ik doordat ik dus naast het voertuig reed dan wel stilstond. Gezien het feit dat het erg onrustig was in de stad, heb ik er toen samen met mijn collega voor gekozen om dit voertuig en de bestuurder hiervan niet staande te houden, omdat wij ons bezig moesten houden met het handhaven van de openbare orde. (…)
Het is niet aan de betrokkene om te bepalen of ik wel of niet de mogelijkheid heb gehad om hem of haar staande te houden. De betrokkene heeft absoluut geen kennis en inzicht van de werkzaamheden die ik op dat moment had. Daarnaast is het niet verplicht om iemand staande te houden, ook al is daar wel de mogelijkheid voor. Dat staandehouden de voorkeur heeft ben ik met de betrokkene eens, echter was dat op dat moment niet mogelijk in verband met de ongeregeldheden in de stad Rotterdam. (…)”
10. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Als op dit punt een verweer wordt gevoerd, zal de officier van justitie of de rechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen en zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting moeten vragen.
11. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat de ambtenaar was belast met handhaving van de openbare orde. In dat verband had hij rekening te houden met de mogelijkheid van escalaties. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet van een ambtenaar kan worden verlangd dat hij staande houdt. Met de gemachtigde is het hof van oordeel dat de ambtenaar een onjuiste weergave van de stand van de jurispudentie geeft. Maar de vraag of een staandehouding reëel mogelijk was is niet afhankelijk van deze onjuiste juridische weergave, maar van de feitelijke situatie zoals die zich voordeed. Als op basis van die feitelijke situatie staandehouding – hoewel feitelijk mogelijk – in redelijkheid niet kan worden verlangd kan de onjuiste juridische vertaling daar niets aan af doen.
12. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de ambtenaar dat de betrokkene zonder aanleiding claxonneerde. Hoewel uit de verklaring van de ambtenaar blijkt dat het ten tijde van de gedraging druk was op de rotonde, zoals de gemachtigde ook aangaf, blijkt uit deze verklaring ook dat er geen sprake was van gevaar dat diende te worden afgewend. Het hof acht het dan ook niet aannemelijk geworden dat het claxonneren van de betrokkene nodig was ter afwending van dreigend gevaar. Dat de aanvullende informatie van de ambtenaar eerst in de kantonfase is ingebracht, maakt niet dat aan de verklaring van de ambtenaar dient te worden getwijfeld.
13. Gelet hierop treffen de bezwaren geen doel en zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
14. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).