ECLI:NL:GHARL:2021:6250

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
200.285.461/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over vijf kinderen en benoeming van de GI tot voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar vijf kinderen. De moeder ontkent de zorgen die er zijn over de opvoedsituatie en de veiligheid van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun korte leven veel narigheid hebben meegemaakt, waaronder verwaarlozing en mishandeling. De moeder heeft niet de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, die al jarenlang onder toezicht staan. De kinderen zijn sinds medio 2019 bij pleegouders geplaatst, waar zij de veiligheid en structuur krijgen die zij nodig hebben. Het hof heeft de zorgen van de raad voor de kinderbescherming en de pleegouders over de moeder gedeeld en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om haar leven op orde te krijgen. De moeder heeft geen kans gezien om haar situatie te verbeteren en blijft de zorgen ontkennen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder is beëindigd en de GI is benoemd tot voogd over de kinderen. Het hof heeft ook benadrukt dat de pleegouders ondersteuning nodig hebben om de zorg voor de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.461/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 494365 )
beschikking van 22 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Midden Nederland, locatie Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Lelystad,
verder te noemen: de GI;
2. [de pleegouders],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de pleegvader en -moeder, en gezamenlijk: de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 30 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 28 oktober 2020;
- het verweerschrift;
- het bericht van de rechtbank van 25 mei 2021 met de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen.
2.2
De mondelinge behandeling bij het hof heeft op 27 mei 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn [A] namens de raad en de pleegmoeder.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn geboren:
- [in] 2011 [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] );
- [in] 2013 [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] );
- [in] 2014 [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] );
- [in] 2016 [de minderjarige4] (hierna: [de minderjarige4] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De vader heeft de kinderen erkend, maar nooit het ouderlijk gezag over hen uitgeoefend.
3.2
De kinderen staan vanaf hun prille jeugd -met korte tussenpozen- onder toezicht. [de minderjarige1] en (later ook) [de minderjarige2] hebben in dat verband tot april 2015 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders (de oma van moederszijde en haar echtgenoot) gewoond. Daarna volgen er een aantal jaren zonder ondertoezichtstelling van de kinderen waarin de hulpverlening nauw betrokken blijft bij het gezin en de ouders ondersteuning krijgen vanuit hun netwerk.
Vanaf 2017 zijn elk jaar vanuit professionals wederom diverse ernstige zorgmeldingen over het gezin gedaan bij [B] . De kinderen zijn door de kinderrechter vanaf juli 2018 opnieuw onder toezicht gesteld.
3.3.
De kinderen zijn vanaf medio 2019 volledig bij de pleegouders gaan wonen. Daarvoor verdeelden de moeder en de pleegouders de zorg voor de kinderen al gedurende langere tijd.
3.4
De kinderrechter heeft, nadat eerst een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing was verleend, bij beschikking van 31 december 2019 machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezicht-stelling, te weten tot 31 december 2020.
3.5
De raad heeft eind 2019 de kinderrechter verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI te benoemen tot voogd over de kinderen. Bij beschikking van 7 april 2020 heeft de kinderrechter bepaald dat voor de duur van de uithuisplaatsing van de kinderen de GI het gezag gedeeltelijk uitoefent met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, bestaande uit diagnostiek voor de kinderen en afspraken met een orthoptist (en wat uit die afspraken voortvloeit) voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
3.6
[in] 2020 heeft de moeder nog een kind gekregen: [de minderjarige5] . [de minderjarige5] was al voor zijn geboorte onder toezicht gesteld en na zijn geboorte direct uit huis geplaatst. [de minderjarige5] woont ook bij de pleegouders.
3.7
De moeder heeft een begeleide omgangsregeling met de kinderen.
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de raad, voor zover hier van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd over de kinderen benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof:
I. de bestreden beschikking te vernietigen;
II. dan wel de beslissing aan te houden en te bepalen dat er een deskundigenonderzoek ex artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt gelast, totdat het [C] of [D] heeft geoordeeld over de onderzoeksvragen of de kinderen bij de moeder kunnen worden teruggeplaatst;
III. dan wel een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie meent te behoren en in
het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] acht.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Op grond van artikel 1:295 BW benoemt de rechter een voogd over een minderjarige die niet onder ouderlijk gezag staat en geen voogd heeft.
5.3
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.4
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt
en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van
artikel 1:266 sub a BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.5
De kinderen hebben in hun korte leven veel narigheid meegemaakt. De kinderen zijn blootgesteld aan, dan wel getuige geweest van, fors huiselijk (seksueel) geweld, verwaarlozing en mishandeling. De ouders konden niet voor de kinderen zorgen waardoor de kinderen in hun verzorging en opvoeding ernstig tekort zijn gekomen. De kinderen zijn emotioneel en fysiek mishandeld toen zij bij de ouders verbleven. Zij werden geslagen en buitensporig gestraft. Daarnaast zijn zij getuige geweest van de ruzies tussen de ouders waarbij sprake was van verbale agressie en ernstig fysiek (en seksueel) geweld. Het huis waar de kinderen met de moeder (en de vader) woonden was sterk vervuild en onveilig. De ouders zijn al jarenlang verslaafd aan verdovende middelen en gebruikten deze ook als zij de zorg voor de kinderen hadden.
5.6
De kinderen zijn in hun leven vaak opgevangen door de pleegouders en vanaf medio 2019 wonen zij hier onafgebroken. Bij de pleegouder krijgen zij de veiligheid, rust en structuur die zij nodig hebben om op te groeien en om te verwerken wat zij hebben meegemaakt, om te kunnen worden onderzocht en behandeld en om zich positief te kunnen ontwikkelen. De kwetsbaarheid en het gedrag van de kinderen is zorgelijk. Bij de kinderen zijn gedragskenmerken zichtbaar die erop duiden dat zij slachtoffer zijn geworden van verwaarlozing en geweld. Zij hebben ernstige gedragsproblemen en laten signalen zien van een verstoorde hechting. De kinderen zijn getraumatiseerd (bij twee kinderen is inmiddels PTSS vastgesteld) en hebben een langdurig hulpverleningstraject nodig. Het is in het belang van de kinderen dat zij zich in een veilige omgeving kunnen hechten aan hun opvoeders en dat zij de mogelijkheid krijgen om zo goed als mogelijk te herstellen van de opgelopen schade.
5.7
De raad heeft geconcludeerd dat de moeder met grote problemen kampt, zo lukt het haar niet om blijvend te stoppen met het gebruik van verdovende middelen. De moeder (h)erkent de zorgen van de raad niet en ziet de noodzaak van hulp (ook voor zichzelf) niet in. Zij heeft niet de vaardigheden en verkeert niet in de omstandigheden die nodig zijn om de kinderen een fysiek en emotioneel veilig pedagogisch klimaat te bieden. Ten tijde van het raadsonderzoek ontkende de moeder de gebeurtenissen uit gedane zorgmeldingen en stelde moeder dat er geen zorgen zijn over haar functioneren en de wijze waarop zij zorg draagt voor de kinderen. De moeder kan of wil niet inzien dat zij vaardigheidstekorten heeft, dat zij de kinderen langdurig heeft blootgesteld aan risicovolle, onveilige en ongezonde situaties, en welk effect dit op de kinderen heeft. Ook neemt de moeder haar verantwoordelijkheid niet doordat ze haar kinderen niet heeft beschermd tegen de mishandelingen door de vader. Zij komt hierin niet op voor de kinderen en handelt niet in hun belang. Ook komt de moeder niet opdagen bij afspraken met de raad om het gesprek aan te gaan over de zorgen over de kinderen. De moeder blijft de wens houden om de kinderen zelf op te voeden. De raad maakt zich zorgen dat dit voor alle betrokkenen, en niet in het minst voor de kinderen, onduidelijkheid en onrust veroorzaakt.
Ter zitting bij het hof heeft de raad aangegeven dat bij de raad de langdurige zorgen over de kinderen en de ouders onverminderd aanwezig zijn. De raad meent dat de moeder niet in staat is geweest om binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn haar leven dusdanig op orde te krijgen dat thuisplaatsing van de kinderen verantwoord zou worden geacht.
De raad ziet derhalve geen mogelijkheden meer voor terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. De pleegouders bieden de kinderen de veiligheid, stabiliteit, liefde en structuur die de kinderen nodig hebben.
5.8
De pleegmoeder heeft ter zitting bij het hof aangegeven dat de situatie van de moeder en de kinderen haar veel verdriet doet en veel stress oplevert bij de pleegouders. Het valt de pleegouders zwaar om, na alle jaren waarin zij hulp hebben geboden aan het gezin van de moeder, thans voor de vijf jonge kinderen van de moeder te zorgen. Zij willen echter in het belang van de kinderen doorgaan met de verzorging en opvoeding van de kinderen. De pleegmoeder betreurt het dat de kinderen weinig tot niets meer te verwachten hebben van de moeder. Zo heeft de moeder slechts drie van de 26 mogelijke omgangsmomenten met haar kinderen uitgevoerd en laat de moeder op de verjaardagen van de kinderen niets van zich horen. De pleegmoeder heeft zelf ook geen contact meer met de moeder. De pleegmoeder wil graag dat het hof alle betrokkenen duidelijkheid geeft over het opvoedperspectief van de kinderen, dat volgens de pleegmoeder bij haar en haar echtgenoot ligt.
5.9
Doordat de moeder niet ter zitting in hoger beroep is verschenen heeft zij geen toelichting kunnen geven op haar beroepschrift.
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat zij geen enkele kans heeft gehad om zich te bewijzen, dat er in het kader van de terugplaatsingsmogelijkheden niets is gedaan door de GI en dat hiernaar geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden. Aan de moeder zijn in het verleden bij herhaling kansen geboden om zelf zorg te dragen voor haar kinderen. Het hof heeft in zijn beschikking van 18 juni 2020 inzake het hoger beroep van de moeder tegen de beslissing tot uithuisplaatsing van het jongste kind [de minderjarige5] , in niet mis te verstane bewoordingen aangegeven het de moeder zwaar aan te rekenen dat zij haar kinderen in gevaar blijft brengen door verdovende middelen te blijven gebruiken en dat de moeder, tegen beter weten in, de zorgen ontkent die er zijn omtrent haar ouderschap. Het hof heeft de moeder er in die beschikking op gewezen dat het dossier doordrenkt is met concrete voorbeelden waaruit blijkt dat al jarenlang sprake is van psychoses en zorgmeldingen en spoedopnames in ziekenhuizen waarbij de moeder door professionals positief is getest op middelengebruik. Er is dus geen sprake van aannames maar sprake van ernstige feiten.
Het hof heeft verder in de beschikking van 18 juni 2020 benadrukt dat de moeder een wezenlijke verandering in haar zorgwekkende houding en gedrag zal moeten laten zien als zij voor een minderjarig kind wil gaan zorgen.
5.1
Het hof deelt de zorgen van de raad en de pleegmoeder. Het hof is van oordeel dat uit niets blijkt dat het de moeder gelukt is om haar situatie ten positieve te veranderen. De moeder blijft verwijten maken richting de GI, neemt nog steeds niet de verantwoordelijkheid voor haar handelen en stelt daarmee nog steeds niet het belang van haar kinderen voorop. Dat de moeder recentelijk niet heeft omgekeken naar de kinderen en dat zij zonder opgave van reden niet ter zitting bij het hof is verschenen sterkt het hof in dit oordeel.
Anders dan de moeder stelt, zijn bij haar zodanige risico’s aanwezig in relatie tot de verzorging en opvoeding van de kinderen, dat zij niet in staat is om de kinderen een veilig thuis te bieden. Inmiddels zijn de kinderen ernstig beschadigd en hun perspectief ligt niet meer bij de moeder.
Het betoog van de moeder dat sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), treft, gelet op het bepaalde in lid 2 van dat artikel en hetgeen hiervoor is overwogen, geen doel.
5.11
De moeder wijst er in haar beroepschrift nog op dat zij haar gezag nooit heeft misbruikt. Voor zover de moeder heeft bedoeld te stellen dat, omdat zij de gezagsuitoefening niet (heeft) misbruikt, de grondslag voor de gezagsbeëindiging ontbreekt, volgt het hof de moeder hierin niet. De rechtbank heeft het ouderlijk gezag niet beëindigd op grond van artikel 1:266 sub b BW (misbruik van gezag) maar op grond van sub a (verstreken zijn van de aanvaardbare termijn). Uit het dossier blijkt dat de moeder de redenen voor de gezagsbeëindiging nog altijd niet accepteert en dat zij wil toewerken naar terugplaatsing van de kinderen.
5.12
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het op artikel 810a lid 2 Rv gebaseerde verzoek van de moeder om contra-expertise moet worden afgewezen. Nader onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder kan niet mede tot beslissing van deze zaak leiden omdat de aanvaardbare termijn waarin de kinderen in onzekerheid kunnen verkeren over hun perspectief inmiddels is verstreken. Bovendien is een onderzoek in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De kinderen zijn gebaat bij continuering van de verzorging en opvoeding door de pleegouders bij wie zij al geruime tijd een veilig onderkomen hebben. Terugplaatsing is, gelet op de kind- en ouderfactoren, niet meer aan de orde. De kinderen zullen wel nader onderzocht moeten worden, maar deze onderzoeken zullen gericht zijn op diagnostiek, zodat kan worden bepaald welke hulp en behandeling zij nodig hebben.
5.13
Het hof overweegt tenslotte dat er op de pleegouders een zware taak ligt. Voor de kinderen is continuering van de zorg die zij in het pleeggezin krijgen essentieel om verdere schade te voorkomen en zoveel mogelijk te kunnen herstellen. De zorg voor de vijf jonge kwetsbare kinderen is echter een zware en moeilijke taak voor de pleegouders. Het hof maakt zich in deze zaak forse zorgen over de praktische en financiële steun die aan de pleegouders wordt geboden. Zo heeft de pleegmoeder, naast de verantwoordelijkheid voor de kinderen, ook nog een full-time baan om financieel het hoofd boven water te houden. Het hof ziet een belangrijke taak weggelegd voor de GI om de uitvoerbaarheid van de verzorging en opvoeding van de kinderen te waarborgen. De pleegmoeder heeft ter zitting aangegeven dat de pleegouders naar nieuwe wegen en mogelijkheden zoeken om de zorg voor de kinderen te kunnen blijven dragen. Zij willen de nodige stappen zetten, zo overwegen zij een gezinshuis te starten om het praktisch en financieel draagbaarder te maken. Bij hun zoektocht ondervinden zij veel hindernissen. Het hof doet in dit kader een dringend beroep op de GI om de ouders hierbij van adequate hulp te voorzien.

6.De slotsom

Het hof is van oordeel dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en dat het in het belang van de kinderen is dat de GI de voogd blijft. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en de overige verzoeken afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 30 juli 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.A.F. Veenstra en M. Weissink, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 22 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.