ECLI:NL:GHARL:2021:6254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
200.290.716/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van schoolverzuim en psychische problemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2005, die te maken heeft met fors schoolverzuim en pijnklachten. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, omdat de moeder niet bereid was om de psychische oorzaken van de pijnklachten van haar dochter te onderzoeken. De kinderrechter in eerste aanleg had dit verzoek afgewezen, maar het hof oordeelde anders. Het hof constateerde dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door het aanhoudende schoolverzuim en het isolement waarin zij verkeert. De moeder, die de zorg voor de minderjarige heeft, accepteert geen hulpverlening en staat niet open voor de adviezen van professionals. Het hof oordeelde dat de situatie niet is verbeterd sinds de eerdere beschikking en dat er een noodzaak is voor een ondertoezichtstelling om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de minderjarige onder toezicht gesteld voor een periode van twaalf maanden, met de opdracht om een plan op te stellen voor het verminderen van het schoolverzuim en het doorbreken van het isolement.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.716/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 512651)
beschikking van 22 juni 2021
inzake
de raad voor de kinderbescherming
Regio Midden-Nederland, locatie Lelystad,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster]
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J. Daniëls te Utrecht
.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 25 februari 2021;
- een brief van de raad van 9 maart 2021 met bijlage(n).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2005, (hierna: [de minderjarige] ) is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 mei 2021 plaatsgevonden. Namens de raad is verschenen [C] . De moeder heeft via een belverbinding deelgenomen aan de zitting en de advocaat van de moeder heeft via een beeldbelverbinding deelgenomen.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is geboren tijdens het huwelijk van de vader en de moeder. Dit huwelijk is in 2010 door echtscheiding ontbonden. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woont bij haar moeder. Met haar (in [B] wonende) vader heeft [de minderjarige] een paar keer per jaar belcontact. Ze heeft een meerderjarige halfbroer die drie dagen per week bij de moeder woont en een meerderjarige halfzuster die in [D] woont.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De raad is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, [de minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland voor de periode van twaalf maanden en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren
.
4.2
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Net zoals de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft overwogen, is het hof van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Anders dan de kinderrechter dient dit volgens het hof tot toewijzing van het verzoek van de raad te leiden. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.3
Bij [de minderjarige] is al jarenlang sprake van fors schoolverzuim. Volgens de moeder komt dit door haar medische problemen, [de minderjarige] ervaart namelijk al jarenlang veel pijn in haar rug en benen en die klachten hebben een grote impact op het dagelijks leven van [de minderjarige] . De raad is van mening dat de moeder het verlichten of verhelpen van de pijn bij [de minderjarige] in de weg staat door alleen naar de lichamelijke kant en niet naar de psychische of sociale kant van de pijn te willen kijken. De klachten van [de minderjarige] zijn volgens de raad een gevaar voor haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. [de minderjarige] gaat weinig naar school en zit niet op een sport of andere activiteit. Zij groeit geïsoleerd op bij de moeder en wordt belemmerd in het ontwikkelen van zelfstandigheid. De raad is van mening dat [de minderjarige] niet de hulp krijgt die zij nodig heeft. De aangeboden hulpverlening door school, de GGD en door de leerplichtambtenaar worden door de moeder niet aangenomen en de moeder volgt adviezen niet op.
De raad vindt het noodzakelijk dat een gezinsvoogd de moeder gedurende een jaar bijstaat om verandering te brengen in deze situatie. De problematiek van [de minderjarige] en de gezinsdynamiek is complex en de verwachting is dat er langdurige begeleiding nodig is om te bereiken dat [de minderjarige] dagelijks naar school gaat en om het isolement waarin zij verkeert, te doorbreken.
5.4
De moeder stelt dat het goed gaat met [de minderjarige] , maar dat [de minderjarige] wel veel pijn ervaart in haar rug en benen. De moeder omschrijft [de minderjarige] als een gezellig en zorgzaam meisje dat goede cijfers haalt op school. De moeder geeft aan dat zij last heeft van haar eigen fysieke beperkingen, maar dat zij zelfstandig in staat is de hulp te bieden die [de minderjarige] nodig heeft. De moeder vindt een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] dan ook niet aan de orde.
5.5
Het hof constateert dat inmiddels een half jaar verstreken is sinds de bestreden beschikking en de situatie van [de minderjarige] is niet gewijzigd. Zo is het schoolverzuim van [de minderjarige] onverminderd hoog. Er is een proces-verbaal tegen moeder opgemaakt vanwege het schoolverzuim van [de minderjarige] . Weliswaar heeft [de minderjarige] geen achterstanden op school, en zijn haar resultaten goed, maar de docenten denken dat [de minderjarige] meer zou kunnen dan ze nu laat zien.
Verder komt adequate hulp of behandeling om [de minderjarige] uiteindelijk uit haar isolement te halen nog steeds niet van de grond. Na onderzoeken in het ziekenhuis is er geen verklaring gevonden voor de klachten van [de minderjarige] . Ter zitting is gebleken dat de moeder nu een onderzoek is gestart bij een orthopeed in het AMC. Psychologische hulp is niet aangevraagd. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de moeder gezegd bereid te zijn een psycholoog met [de minderjarige] te laten praten, maar er is geen afspraak gemaakt. De moeder heeft tijdens de zitting bij het hof desgevraagd aangegeven dat ze het niet nodig vindt dat een psycholoog met [de minderjarige] praat. De kinderrechter van de rechtbank heeft benadrukt dat het aan de moeder en [de minderjarige] is om te gaan meewerken aan de problematiek en dat de moeder meer open zal moeten staan voor de geboden hulpverlening en niet alle adviezen van professionals in twijfel moet trekken, maar de moeder heeft tijdens de zitting bij het hof aangegeven alles zelf afdoende te kunnen regelen en geen bemoeienis van anderen te willen.
Het hof constateert dan ook dat de moeder onvoldoende in staat is het patroon van schoolverzuim en isolement te doorbreken. Hierdoor komt [de minderjarige] onvoldoende toe aan ontwikkelingstaken passend bij haar leeftijd: naar school gaan, minder afhankelijk zijn van haar moeder, omgaan met verschillende leeftijdsgenoten, activiteiten ondernemen buiten het gezin, kortom: zelf gaan deelnemen aan de maatschappij en opgroeien tot een zelfstandig individu.
5.6
Waar er ten tijde van de bestreden beschikking nog aanleiding bestond te veronderstellen dat hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende kon zijn om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen, acht het hof die situatie thans niet meer aanwezig. Het hof kan erkennen dat de situatie in verband met de langlopende coronamaatregelen en de eigen fysieke beperkingen van de moeder niet helpend zijn, maar de eerder door de moeder uitgesproken intenties hebben niet geleid tot een behandeling, noch tot een situatie waarin [de minderjarige] een dagbesteding heeft die past bij een meisje van haar leeftijd. Vastgesteld kan worden dat het vrijwillige traject tot dusverre niet tot enig resultaat heeft geleid en de ontwikkelingsbedreiging alleen maar is toegenomen.
5.7
Het hof is daarom van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken.
Voor de concrete doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden, sluit het hof aan bij de doelen uit het briefrapport van de raad van 12 november 2020:
- Er dient een plan te worden opgesteld hoe het schoolverzuim van [de minderjarige] kan worden verminderd.
- De pijnklachten van [de minderjarige] zullen niet alleen vanuit lichamelijk/medisch perspectief onderzocht moeten worden, maar vanuit een breder perspectief (bijvoorbeeld via het bio-psychosociaal model).
- Het isolement van [de minderjarige] dient te worden doorbroken.
- [de minderjarige] zal meer moeten kunnen oefenen met het worden van een zelfstandig persoon.
5.8
Het hof deelt de mening van de raad dat de praktische uitvoerbaarheid van de ondertoezichtstelling als problematisch kan worden ervaren, maar net als de raad is het hof van oordeel dat dit geen reden is om het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen. Het is aan de moeder om in het belang van [de minderjarige] ondersteuning te accepteren en om samen te werken met de gezinsvoogd om [de minderjarige] te begeleiden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 december 2020, en opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige] , geboren [in] 2005, onder toezicht van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland voor de periode van twaalf maanden met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, J.G. Idsardi en M. Weissink, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 22 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.