De beoordeling
1. De gemachtigde voert onder meer aan dat het motiveringsbeginsel door de officier van justitie is geschonden doordat de motivering onvoldoende op de beroepsgronden is toegespitst, nu de officier van justitie aan zeven door hem genoemde beroepsgronden volledig voorbij is gegaan. Het oordeel van de kantonrechter dat de beslissing op administratief beroep kan worden gedragen door de summiere motivering samengesteld uit standaardtekstblokken is onbegrijpelijk, aldus de gemachtigde.
2. Uit de motivering van de beslissing van de officier van justitie blijkt dat deze niet op deugdelijke wijze is ingegaan op de verweren van de gemachtigde omtrent (kort gezegd) de vereisten aan en de goedkeuring van het handhavingsmiddel. De enkele overweging in de beslissing van de officier van justitie dat de andere -niet besproken- gronden van het beroepschrift voor de officier van justitie niet toereikend zijn of onvoldoende onderbouwd zijn om de sanctie (het hof begrijpt: de inleidende beschikking) te vernietigen of het bedrag te verlagen geeft geen enkel inzicht in de reden waarom dit onderbouwde verweer geen doel treft. De beslissing van de officier van justitie lijdt aan een motiveringsgebrek. Met de gemachtigde stelt het hof vast dat de kantonrechter dit niet heeft onderkend. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Hetgeen overigens tegen deze beslissingen is aangevoerd behoeft daarmee geen bespreking meer.
3. Vervolgens staat het beroep tegen de inleidende beschikking ter beoordeling van het hof. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 115,- voor: “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 15 km/h (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 10 augustus 2017 om 11.27 uur op de A4 (trajectcontrole, rechts) in Leidschendam met het voertuig met het kenteken [0-YYY-000] .
4. De gemachtigde voert aan de verbalisant niet bevoegd is. De stelling dat de betrokkene aannemelijk moet maken dat de verbalisant niet bevoegd is, is in strijd met jurisprudentie van de Hoge Raad. De documenten die zien op de bevoegdheid van de verbalisant zijn slechts beperkt openbaar gemaakt en het boa-getuigschrift en de verklaring omtrent het gedrag zijn niet controleerbaar. De betrokkene kan zijn geschilpunt niet nader onderbouwen.
5. In artikel 3, tweede lid, van de Wahv, is aan daartoe aangewezen ambtenaren de bevoegdheid toegekend om voor gedragingen die door henzelf of op geautomatiseerde wijze zijn vastgesteld een administratieve sanctie op te leggen. Blijkens het zaakoverzicht is de gedraging op geautomatiseerde wijze vastgesteld en kan het opleggen van de sanctie worden toegerekend aan de ambtenaar met het dienstnummer [000] , werkzaam bij het CJIB. Het bestaan van de bevoegdheid van de betreffende ambtenaar is het uitgangspunt. Dit is slechts anders indien hetgeen door de gemachtigde wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan omtrent de bevoegdheid van de ambtenaar. De enkele betwisting van die bevoegdheid, dan wel het in meer algemene zin aan de orde stellen daarvan door het stellen van vragen of het doen van suggesties, doet een dergelijke twijfel niet ontstaan. Datzelfde geldt indien slechts wordt gesteld dat bepaalde stukken die betrekking hebben op de bevoegdheid van de ambtenaar niet kunnen worden achterhaald (vgl. het arrest van het hof van 23 december 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl, met vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2019:10797). Dit bezwaar treft geen doel. 6. Met betrekking tot de gedraging voert de gemachtigde aan dat niet blijkt dat onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van de bebording. Informatie over de bebording bevindt zich niet in het procesdossier. De gemachtigde stelt verder dat de bewijswaarde van de verklaring van de verbalisant niet anders is dan de verklaring van een burger. Aan de beeldregistraties die in het dossier zijn opgenomen, kan geen betekenis worden toegekend, nu uit die registraties blijkt dat de handhavingsapparatuur niet voldoet aan de vereisten van de Concept voorschriften meetmiddelen politie. De aanduidingen in artikel 5.1.15 onder d, e, f en h, ontbreken op de foto's. Verder ontbreekt, in strijd met artikel 14.5.1 de aanduiding van de positie van het voertuig ten opzichte van het begin en het einde van het meettraject op de foto. Het handhavingsmiddel is ook niet conform de Voorschriften onderworpen geweest aan een eerste onderzoek, maar slechts aan herkeuringen, zo blijkt uit de NMi-verklaringen op de website van het CJIB. Dit brengt mee dat het handhavingsmiddel niet had mogen worden ingezet en daarom dienen de beeldregistraties te worden uitgesloten van het bewijs. Bovendien blijkt uit de logging van de bedieningen van het handhavingsmiddel dat het na de ijking diverse malen buiten gebruik is gesteld, hetgeen twijfels oproept over storingen of onderhoud.
7. Het hof stelt voorop dat voor de vaststelling dat een gedraging is verricht een ambtsedige verklaring van een ambtenaar niet is vereist.
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 119 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 115 km per uur.
Toegestane snelheid : 100 km per uur.
Overschrijding met : 15 km per uur. (…)
De geconstateerde gemiddelde snelheid was het resultaat van een berekening die plaatsvond op basis van de tijdsduur en de afgelegde wegafstand van het controletraject. (…)
Ter hoogte van hectometerpaal/pandnummer: 42.8R”
9. In het dossier bevinden zich twee foto's van de gedraging. Op beide foto’s is de achterzijde van het voertuig van de betrokkene te zien. Het kenteken is goed leesbaar. Onderaan de foto's is weergegeven op welke datum en tijdstippen de foto's zijn gemaakt.
10. Naar aanleiding van het verweer van de betrokkene is de advocaat-generaal verzocht om foto’s met een volledig leesbare databalk over te leggen. Op de door de advocaat-generaal overgelegde foto’s is ook de onderste regel van de databalk geheel leesbaar. Hierop staan onder meer de locatie (A4 hmp 42.8 R resp 38.0R) en het typegoedkeuringsnummer (TP8100) vermeld. Boven de foto staan nog andere gegevens vermeld, zoals het batchnummer. Zoals de gemachtigde heeft aangevoerd, kunnen gegevens zoals het batchnummer pas na de gedraging worden toegevoegd, maar dit geldt niet voor de gegevens in de databalk onder de foto.
11. De eis dat de aanduiding van de positie van het voertuig ten opzichte van het begin en het einde van het meettraject op de foto's moet zijn vermeld vloeit niet voort uit de Concept voorschriften meetmiddelen politie. Daarom kan dit bezwaar niet leiden tot de conclusie dat de foto’s niet bruikbaar zijn.
12. Het dossier bevat verder een NMi-verklaring die betrekking heeft op de gebruikte meetapparatuur (met typegoedkeuringsnummer TP 8100), over de trajectmeting op de A4 tussen Leiden en Leidschendam, beginnend bij hectometerpaal 38.0 en eindigde bij hectometerpaal 42.8. Uit de verklaring blijkt dat de trajectsnelheidsmeter voldeed aan de Concept voorschriften meetmiddelen politie. Het onderzoek is verricht op 28 september 2016 en de verklaring gold voor de duur van 12 maanden.
13. De omstandigheid dat de gemachtigde op de website van het CJIB slechts NMi-verklaringen van herkeuringen en niet van het eerste onderzoek heeft aangetroffen, maakt niet dat er geen eerste onderzoek heeft plaatsgevonden en leidt niet tot de door de gemachtigde voorgestane conclusie dat het meetmiddel niet gebruikt had mogen worden.
14. Uit de omstandigheid dat uit door de gemachtigde overgelegde logging van de betreffende trajectsnelheidsmeter blijkt dat deze in december 2016 en januari 2017 enkele malen buiten gebruik is gesteld, kan evenmin worden afgeleid dat het meetmiddel ten tijde van de gedraging niet geijkt was of niet goed heeft gefunctioneerd.
15. Het hof is van oordeel dat op grond van de foto’s van de gedraging, waarop het kenteken van het voertuig van de betrokkene duidelijk zichtbaar is, in samenhang met de bij die foto’s vermelde tijdstippen, kan worden vastgesteld dat met het voertuig van de betrokkene op voormelde datum, tijd en plaats met een gemiddelde snelheid na correctie van 115 km/u is gereden.
16. In het dossier bevinden zich tevens een tweetal processen-verbaal van schouw trajectcontrole, waarin wordt verklaard dat de bebording op het betreffende traject conform wet- en regelgeving is geplaatst. Hierbij wordt verwezen naar schouwrapporten in de bijlage. Uit deze schouwrapporten volgt dat zowel op 30 juli 2017 als op 27 augustus 2017 de bebording (met maximum snelheid 100) is gecontroleerd en in orde is bevonden.
17. Het hof is van oordeel dat op basis van de schouwrapporten voldoende is komen vast te staan dat de bebording ten tijde van de gedraging aanwezig en voldoende kenbaar was. De bebording is immers 11 dagen voor de dag waarop de snelheidsmeting is verricht gecontroleerd en in orde bevonden. Daarnaast heeft eenzelfde controle 17 dagen na de pleegdatum plaatsgevonden.
18. Naar het oordeel van het hof kan de gedraging op basis van de gegevens in het dossier dan ook worden vastgesteld.
19. De gemachtigde heeft verzocht om te beoordelen of de redelijke termijn van berechting is overschreden. Dat is voor de fase van het hoger beroep het geval. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van het hof wordt volstaan met deze vaststelling.
20. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
21. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vergelijk het arrest van het hof van 28 april 2020, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2020:3336).