Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de behoeftebepaling van een uithuisgeplaatst kind in het kader van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is de moeder van de minderjarige [de minderjarige], die niet bij haar woont. Het gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door een voogd. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie afgewezen. De vrouw is in hoger beroep gekomen en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man, verweerder in hoger beroep, een bijdrage van € 100,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vrouw en haar advocaat aanwezig waren. De man heeft geen verweer gevoerd. Het hof overweegt dat de behoefte van een minderjarige met gescheiden ouders tijdens uithuisplaatsing wordt begrensd door de kosten die de verzorgende ouder daadwerkelijk maakt. De vrouw heeft niet voldoende aangetoond dat er sprake is van een resterende behoefte van [de minderjarige] na verrekening van de pleegzorgvergoeding. Het hof wijst erop dat de kosten die de vrouw heeft gemaakt voor de inrichting van de slaapkamer van [de minderjarige] niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere kosten die voor haar rekening komen.
Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] moet worden afgewezen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 februari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en wijst het meer of anders verzochte af.