ECLI:NL:GHARL:2021:6783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
200.293.466
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsincident ex artikel 351 Rv, ontbinding en ontruiming woonruimte, hennepknipperij

In deze zaak gaat het om een schorsingsincident naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de kantonrechter die de huurovereenkomst van een woning heeft ontbonden. De kantonrechter oordeelde dat de huurder, [naam2], tekortgeschoten was in de nakoming van de huurovereenkomst door hennep te knippen in de woning. De kantonrechter heeft [appellant] q.q. veroordeeld om binnen twee maanden de woning te verlaten en te ontruimen, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [naam2], die zwakbegaafd is en nog geen andere woonruimte heeft. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

In het hoger beroep vordert [appellant] q.q. de schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis van de kantonrechter. Het hof moet beoordelen of het belang van [naam2] bij het behoud van zijn woning zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder, Woonstede, bij de directe uitvoerbaarheid van de ontruiming. Het hof komt tot de conclusie dat het belang van Woonstede zwaarder weegt, omdat het knippen van hennep een schakel is in de keten van drugscriminaliteit en Woonstede een beleid voert om dit tegen te gaan. Het hof wijst de vordering tot schorsing af en veroordeelt [appellant] q.q. in de kosten van het incident. De hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt volgens het roljournaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.466
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 20-11509)
arrest van 13 juli 2021
in het incident in de zaak van
[appellant], h.o.d.n. [naam1] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [naam2] ,
kantoorhoudende te [plaats1] ,
appellant, tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] q.q.,
advocaat: mr. D. Brouwer,
tegen:
de stichting
Stichting Woonstede,
gevestigd te Ede,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Woonstede,
advocaat: mr. M.B.J. Thijssen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 13 januari 2021 en 14 april 2021 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 mei 2021 met grieven en met eis in het incident,
- de memorie van antwoord in het incident.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst met betrekking tot de woning waarin [naam2] woont ontbonden, omdat [naam2] hennep heeft geknipt in zijn woning en, kort gezegd, daarom is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Daarbij heeft de kantonrechter [appellant] q.q. veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het vonnis de woning te verlaten en te ontruimen. De kantonrechter heeft in zijn oordeel meegewogen dat [naam2] (nog) niet over andere woonruimte beschikt en dat hij zwakbegaafd is. Vanwege deze persoonlijke omstandigheden heeft hij de termijn van ontruiming op twee maanden gesteld. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2
In dit incident vordert [appellant] q.q. de uitvoerbaarheid van het door de kantonrechter uitgesproken bevel tot ontruiming te schorsen. Het hof zal die vordering afwijzen en zal hierna uitleggen waarom.
Juridisch kader
3.3
Wanneer een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is deze uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zolang in hoger beroep nog niet is beslist zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij de directe uitvoerbaarheid van de veroordeling. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. [1]
Het standpunt van [appellant] q.q.
3.4
[appellant] q.q. stelt zich, samengevat, op het standpunt dat [naam2] een alleenstaande man is die intellectueel beperkt is en die, als hij wordt ontruimd, niet spoedig een woning zal vinden omdat hij naar verwachting geen goed-huurders verklaring zal meekrijgen van Woonstede en dus dakloos zal worden. Volgens [appellant] q.q. heeft Woonstede geen spoedeisend belang bij het ontruimen van de woning, omdat de huur wordt betaald en er geen sprake is van gevaarzetting (er was slechts sprake van een hennepknipperij en niet van een hennepkwekerij). [naam2] heeft volgens [appellant] q.q. in het verleden bovendien geen blijk gegeven zich meer of minder dan personen zonder geestelijke beperking te misdragen. Om zijn standpunt kracht bij te zetten heeft [appellant] q.q. verwezen naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam [2] , waarin het hof een gevorderde schorsing heeft toegewezen in een situatie waarin sprake was van ontruiming van een woning.
Het oordeel van het hof
3.5
Het hof dient (zoals beschreven in rov. 3.3) na te gaan of op grond van de door [appellant] q.q. gestelde omstandigheden het belang van [naam2] bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Woonstede bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof is, anders dan [appellant] q.q., van oordeel dat in dit geval het belang van Woonstede bij ontruiming van de woning, zwaarder weegt dan het belang van [naam2] bij behoud van zijn woning. Het hof weegt daarbij mee dat de kantonrechter de persoonlijke omstandigheden van [naam2] in zijn beoordeling heeft betrokken en hij de ontruimingstermijn om die reden op twee maanden heeft gesteld. Het hof begrijpt dat het vanwege de persoonlijke omstandigheden van [naam2] voor hem wenselijk is dat hij in zijn woning kan blijven wonen. Dat weegt echter niet op tegen de omstandigheid dat Woonstede een
zero tolerancebeleid voert met betrekking tot hennepbewerking (waaraan [naam2] zich schuldig heeft gemaakt), om zo de gevaarzetting en de overlast als gevolg van drugscriminaliteit te stoppen. Zoals Woonstede terecht heeft aangevoerd, is het knippen van hennep een schakel in de keten van drugscriminaliteit en niet een onschuldige bezigheid die vergelijkbaar is met bijvoorbeeld het ‘doppen van boontjes’ zoals [appellant] q.q. heeft gesteld. Woonstede heeft er daarom een voldoende zwaarwegend belang bij om tot ontruiming van de woning over te gaan.
3.6
Voor zover [appellant] q.q. nog heeft verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 december 2006, op basis waarvan hij meent dat de vordering tot schorsing moet worden toegewezen, stelt het hof vast dat de situatie uit dat arrest verschilt van de situatie waarvan hier sprake is. In de procedure bij het gerechtshof Amsterdam was de wederpartij niet verschenen, waardoor de vordering tot schorsing niet was weersproken. Het gerechtshof kwam om die reden niet toe aan een uitgebreide inhoudelijke beoordeling van de vordering en kon volstaan met het oordeel dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkwam. In deze procedure is de vordering tot schorsing echter wel inhoudelijk weersproken, waardoor het hof de vordering inhoudelijk moet beoordelen en de belangen van beide partijen tegen elkaar moet afwegen. Die belangenafweging valt, zoals hiervoor overwogen, uit in het voordeel van Woonstede.
3.7
Het hof zal vanwege het voorgaande de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 14 april 2021 afwijzen. Het hof zal [appellant] q.q., als de in het ongelijk te stellen partij, veroordelen in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstede vastgesteld op € 1.114,00 (1 punt x tarief II) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
3.8
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] q.q. af;
veroordeelt [appellant] q.q. in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstede vastgesteld op € 1.114,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, S.B. Boorsma en K. Mans, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.Gerechtshof Amsterdam, 5 december 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ3909.