ECLI:NL:GHARL:2021:6846

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
21-002809-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een glas, inclusief schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling, gepleegd op 26 april 2015, waarbij hij met een glas in het gezicht van de benadeelde partij heeft geslagen. De politierechter had eerder een taakstraf van 240 uren en 120 dagen hechtenis opgelegd. Het hof heeft het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 240 uren. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de benadeelde partij, wat heeft geleid tot blijvende littekens in het gezicht van het slachtoffer. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.389,09 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002809-19
Uitspraak d.d.: 8 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 mei 2019 met parketnummer 18-243241-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en oplegging van een taakstraf voor de duur van 200 uren en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover deze is onderworpen aan hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 1.389,09, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 26 april 2015 te [plaats] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens in het gezicht, heeft toegebracht door
- met een glas in het gezicht/tegen het hoofd van die [benadeelde partij] te slaan en/of
- een glas in het gezicht/tegen het hoofd van die [benadeelde partij] te gooien;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 april 2015 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een glas in het gezicht/tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen en/of
- een glas in het gezicht/tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsman is primair ter zitting van het hof betoogd, dat er geen overtuigend bewijs is dat verdachte degene is die het tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Beoordeling (getuigen)bewijs
Het hof baseert zijn oordeel onder meer op de getuigenverklaringen van [getuige1] en [getuige2] zoals die zich in het dossier bevinden. Deze twee getuigen zijn ter terechtzitting van de politierechter ook gehoord. Het hof twijfelt niet aan de inhoud van hun verklaringen. De getuigen verklaren op eigen wijze en vanuit hun eigen invalshoek over hetgeen zij hebben waargenomen. De verklaringen zijn duidelijk, inhoudelijk consistent en stemmen bovendien onderling op de kernpunten overeen. Zij stemmen ook overeen met hetgeen aangever heeft verklaard en de letselverklaring. Het hof is van oordeel dat sprake is van betrouwbaar bewijs.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor wat betreft de aard van het toegebrachte letsel is het hof van oordeel dat verdachte aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. [1]
Vastgesteld wordt dat door verdachte bij aangever diverse glasverwondingen in het gelaat met name boven het linker oog, onder
het linker oog en ter plaatse van de neus zijn toegebracht, die op de spoedeisende hulp afdeling van het ziekenhuis gehecht moesten worden. Nadien heeft aangever zich ter controle bij de huisarts gemeld. Van die verwoningen resteren volgens de nadere bij het schadevergoedingsformulier gevoegde schriftelijke informatie met bijlagen, zichtbare littekens op de gemelde plaatsen in het gelaat. Daaruit volgt dat aangever een litteken van ongeveer een centimeter aan de linkerkant van zijn neus en onder zijn linkeroog heeft. Hij heeft er nog een trekkerig en geïrriteerd gevoel. Ook kan zijn linkeroog minder ver open dan zijn rechteroog. Tevens heeft aangever een litteken van ongeveer een centimeter op zijn voorhoofd, boven zijn linker wenkbrauw. Dit litteken doet nog steeds pijn bij aanraking. Tijdens koude dagen met veel wind heeft aangever extra veel last van de littekens. Deze zijn dan erg gevoelig en pijnlijk. Deze informatie, die aangever op 17 januari 2017 heeft ingebracht, is passend bij hetgeen in het ziekenhuis bij aangever aan letsel is vastgesteld.
Aldus stelt het hof vast dat door verdachte aan het slachtoffer het bovenomschreven letsel is toegebracht. Dit letsel was van dien aard dat medisch ingrijpen noodzakelijk is gebleken en is ook na medisch ingrijpen blijvend van aard. Bij aangever resteren immers op meerdere zichtbare plaatsen littekens in het gelaat. Daarnaast is ruim een half jaar na het verdachte verweten feit sprake van pijn bij aanraking en heeft het linkeroog beperkingen bij het openen.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 82 jo 302 wetboek van Strafrecht oplevert en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voorwaardelijk opzet
De vraag is of verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt dat getuige [getuige2] heeft gezien dat verdachte met de hand waarin hij het glas vasthield een
slaande beweging maakte richting het gezicht van aangever, dat het glas
tegen de linkerkant van het gezicht van aangever aan kwam en uit elkaar spatte. Aangever heeft samengevat verklaard dat hij zag dat verdachte voor hem stond en met een van zijn handen uithaalde. Hij weet niet meer met alle zekerheid dat het zijn rechterhand was maar hij verklaart het bijna wel zeker te weten. Aangever zag op het laatste moment dat verdachte een glas in zijn hand had waarmee hij uithaalde. Hij kan zich herinneren dat het een drinkglas was.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het handelen van verdachte , te weten het slaan met een glas in de hand tegen het gelaat, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in het gelaat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat het hoofd, in het bijzonder het gezicht, een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat de kans op ernstig (zwaar) letsel aanmerkelijk te achten is, indien daartegen met glas wordt geslagen, nu glas naar zijn aard breekbaar is en een drinkglas gemakkelijk in scherpe delen uiteenvalt waardoor ernstige verwondingen kunnen ontstaan. Het primaire tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 26 april 2015 te [plaats] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens in het gezicht, heeft toegebracht door met een glas in het gezicht van die [benadeelde partij] te slaan
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met een drinkglas in het gezicht van aangever te slaan. Aangever heeft ten gevolge van het handelen van verdachte blijvende littekens in zijn gezicht. Voorts heeft het handelen van verdachte ertoe geleid dat aangever angstig werd en zich niet meer veilig voelde. Verdachtes handelen heeft aldus grote gevolgen gehad voor aangever.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 31 mei 2021. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het niet voor een geweldsdelict.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die houden ten aanzien van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en indien wel gebruik wordt gemaakt van een wapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Het hof stelt vast dat een drinkglas in juridische zin niet kan worden aangemerkt als een wapen, maar dat het glas door verdachte wel als zodanig is gebruikt.
Gelet op het voorgaande en met name de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een taakstraf dan wel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht alles afwegend oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.
Het hof stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 12 januari 2016 aangehouden en verhoord. De rechtbank wees op 14 mei 2019 vonnis. De redelijke termijn in eerste aanleg is aldus met meer dan zestien maanden overschreden. Verdachte heeft op 22 mei 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst arrest op 8 juli 2021. Dat betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep meer dan een maand is overschreden.
Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van een maand en een taakstraf van 240 uren opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.449,09. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.389,09, bestaande uit € 389,09 aan materiele schade en € 1.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de materiële schade is het hof van oordeel dat voor vergoeding in aanmerking komen het t-shirt en het eigen risico. Voor wat betreft de broek is het hof van oordeel dat in de vordering het rechtstreeks verband tussen de schade aan de broek en het handelen van verdachte onvoldoende is onderbouwd. Voorts is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft immers lichamelijk letsel opgelopen in de zin van artikel 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld overweegt het hof dat de begroting van die schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede de impact daar van in het concrete geval. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat de gebeurtenis naast het resteren van de littekens en hinder daarvan, een grote impact heeft gehad op zijn persoonlijk leven. Gelet op die concrete onderbouwing acht het hof een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- billijk en zal dit bedrag worden toegewezen.
Verdachte is tot vergoeding van de hiervoor genoemde schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.389,09 (duizend driehonderdnegenentachtig euro en negen cent) bestaande uit € 389,09 (driehonderdnegenentachtig euro en negen cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.389,09 (duizend driehonderdnegenentachtig euro en negen cent) bestaande uit € 389,09 (driehonderdnegenentachtig euro en negen cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 april 2015.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 8 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. L.J. Hofstra en M. Zevenhuizen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.(HR 16 mei 2000,