In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een uithuisgeplaatst kind en haar biologische moeder. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht om een omgangsregeling waarbij zij haar dochter eens in de vier weken onder begeleiding zou kunnen zien. De gecertificeerde instelling (GI), de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, voerde verweer en vroeg het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden begeleide omgang had met haar dochter, maar dat deze omgang moeizaam verliep. De GI had in 2019 besloten de omgang stop te zetten, omdat het contact tussen de moeder en het kind leidde tot spanning en stress voor het kind. Het hof heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat het op dit moment niet in het belang van het kind is om een omgangsregeling vast te stellen. Het hof heeft daarbij gewezen op de wettelijke informatieplicht van de GI en het belang van het kind om in de toekomst zelf contact te kunnen opnemen met de moeder.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de GI om de adviezen van deskundigen op te volgen en de ontwikkeling van de banden tussen het kind en de ouders te bevorderen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, waarbij het belang van het kind voorop stond.