ECLI:NL:GHARL:2021:7116

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
Wahv 200.268.077/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de betrouwbaarheid van meetapparatuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door gemachtigde S.J.J.G. Fernandes, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 2 september 2019 een sanctie had opgelegd voor een snelheidsovertreding. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Het hof bespreekt de argumenten van de gemachtigde, waaronder de schending van het beginsel van hoor en wederhoor, de betrouwbaarheid van de meetapparatuur en motiveringgebreken in de beslissing van de kantonrechter. Het hof concludeert dat de gemachtigde niet ter zitting is verschenen en dat de kantonrechter geen motiveringsgebrek heeft gemaakt. De gemachtigde heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de betrouwbaarheid van de meting in twijfel trekken. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.268.077/01
CJIB-nummer
: 214287708
Uitspraak d.d.
: 26 juli 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 2 september 2019, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is S.J.J.G. Fernandes, kantoorhoudende te Voorburg.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor heeft gehandeld omdat de officier van justitie ter zitting een NMi-verklaring en stukken betreffende de bevoegdheid van de ambtenaar heeft overgelegd, waarop hij, gemachtigde, niet heeft kunnen reageren. Voorafgaand aan de zitting was voor een dergelijke situatie uitdrukkelijk verzocht om de behandeling ter zitting aan te houden teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen schriftelijk op nieuwe stukken te reageren.
2. De Wahv kent geen bepaling - zoals bijvoorbeeld artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht - met betrekking tot het tijdstip dat nog aanvullende stukken kunnen worden ingediend bij de kantonrechter. De behandeling van een zaak ter zitting van de kantonrechter in het kader van de Wahv heeft onder meer tot doel om partijen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze nader toe te lichten. Daarbij kunnen partijen reageren op de in het dossier aanwezige stukken. Indien één van de partijen ter zitting nadere stukken overlegt, kan de kantonrechter deze stukken ter zitting aan de orde stellen en partijen daarop laten reageren. Mocht één van de partijen - gelet op het korte tijdsbestek - aangeven niet in staat te zijn adequaat te reageren op de aanvullende informatie, dan dient de kantonrechter de behandeling van de zaak aan te houden. Onder deze omstandigheden zijn er geen beginselen van een behoorlijke procesorde die zich verzetten tegen voeging van de aanvullende informatie in het dossier.
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van de kantonrechter is verschenen. De omstandigheid dat de gemachtigde niet op de door de vertegenwoordiger van de officier van justitie ingebrachte stukken kon reageren en ter zitting niet -indien nodig- een aanhoudingsverzoek heeft kunnen indienen, moet daarmee voor rekening van de betrokkene komen. Aan een voorafgaand aan de zitting ingediend voorwaardelijk aanhoudingsverzoek als hier aan de orde, dat niet zijn grondslag vindt in de omstandigheid dat de gemachtigde verhinderd is om ter zitting te verschijnen, hoeft de kantonrechter geen gevolg te geven. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is geen sprake.
4. De gemachtigde voert verder aan dat sprake is van motiveringgebreken in de beslissing van de kantonrechter en dat de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte ongegrond heeft verklaard, omdat diens beslissing op punten niet correct of voldoende is gemotiveerd en aan verschillende genoemde beroepsgronden volledig voorbij is gegaan.
5. In artikel 13, tweede lid, van de Wahv is bepaald dat de beslissing van de kantonrechter met redenen omkleed dient te zijn. De wet stelt echter geen nadere eisen aan de motivering en dus ook niet de eis dat op alle argumenten expliciet en uitgebreid dient te worden gereageerd. Het hof zal - ten einde te beoordelen of de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd of dat deze met verbetering van gronden kan worden bevestigd - beoordelen tot welke conclusie de aangevoerde bezwaren leiden.
6. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden, maar de daaraan gewijde, hierna te noemen overweging getuigt van een onjuiste rechtsopvatting gelet op artikel 9, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Wahv en de jurisprudentie van het hof, aldus de gemachtigde.
7. De kantonrechter heeft overwogen: “Echter is niet aannemelijk geworden dat betrokkene hierdoor in zijn belangen is geschaad, zodat schending van de hoorplicht in dit geval niet tot vernietiging van de opgelegde beschikking dient te leiden. Derhalve zal enkel de beslissing van de officier van justitie worden vernietigd.”
8. Het hof stelt voorop dat schending van de hoorplicht de beslissing van de officier van justitie regardeert en geen gevolgen heeft voor de inleidende beschikking. Dit betekent dat de conclusie waartoe de kantonrechter gekomen is, juist is. Dat de kantonrechter aan die conclusie mede ten grondslag heeft gelegd dat er geen belangen zijn geschaad maakt niet dat van een motiveringsgebrek in de beslissing van de kantonrechter sprake is.
9. De gemachtigde voert verder aan dat geen sprake is van een ambtsedige verklaring van de verbalisant, zodat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat in Wahv-zaken de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag biedt voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. De verklaring van de verbalisant (in het zaakoverzicht) is onbetrouwbaar en bevat een evidente onjuistheid omdat de pleeglocatie niet op de route van de aangegeven rijrichting ligt. De kantonrechter heeft dit miskend, evenals dat niet zonder nader onderzoek voorbij had kunnen worden gegaan aan het volgende. Aan de beeldregistraties die in de dossiers zijn opgenomen, kan geen betekenis worden toegekend. Op de foto’s ontbreken gegevens die daarop behoren te staan ingevolge de artikelen 5.1.16 jo. 5.1.15, onder d, e, f, en h jo 11.6.2. van de Concept voorschriften meetmiddelen politie (hierna: CVMP). Nu die essentiële informatie ontbreekt, is de NMi-verklaring van 14 februari 2017 ten onrechte afgegeven, had het meetmiddel niet mogen worden ingezet en dient het daarmee vergaarde bewijsmateriaal te worden uitgesloten van het bewijs. Bij die keuring is ook vastgesteld dat de kunststof achterruit, waarachter het handhavingsmiddel is ingebouwd, voldoet aan de specificaties die in een voorlopige verklaring zijn opgetekend. Die voorlopige verklaring ontbreekt, is niet openbaar gemaakt, zodat niet controleerbaar is in hoeverre de NMi-verklaring ten aanzien van dit aspect op goede gronden is afgegeven. De kunststof achterruit zou invloed kunnen hebben gehad op de meting. Ook dient te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de meting, omdat gebruik is gemaakt van meetapparatuur die bewezen onbetrouwbaar is gebleken. Er dient nader onderzoek te worden verricht of de software-problemen en het probleem met reflectie inmiddels zijn opgelost. Tot slot voert de gemachtigde aan dat een proces-verbaal van bevindingen van het in gebruik stellen van de apparatuur als bedoeld in paragraaf 1.2. van de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers (hierna: Instructie) niet is overgelegd en mogelijk niet is opgemaakt. Daardoor is sprake van dusdanig onzorgvuldig en onrechtmatig handelen dat ook dit moet leiden tot bewijsuitsluiting. Dat artikel 1.2 van de Instructie alleen van toepassing zou zijn op volledig geautomatiseerde controles, zoals de advocaat-generaal stelt, is niet juist.
10. Bij inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie opgelegd van € 103,- voor: “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 12 km/h”. Deze gedraging zou zijn verricht op 1 februari 2018 om 14:42 uur op de Loosduinsekade (ter hoogte van nr. 702) in ’s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] . Het zaakoverzicht vermeldt dat de sanctie is opgelegd door een hoofdagent van politie.
11. Het hof stelt voorop dat de Wahv niet de eis stelt dat een krachtens die wet opgelegde sanctie een ambtsedige verklaring van een ambtenaar ten grondslag ligt. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
12. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
13. “ Door mij is waargenomen hetgeen langs elektronische weg is geconstateerd en digitaal is vastgelegd. De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, goedgekeurd en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 65 km/u.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 62 km/u.
Toegestane snelheid : 50 km/u.
Overschrijding met : 12 km/u. (…)
Soort snelheidsmeetmiddel: radar
Merk: Jenoptik
Type: MultaRadar CT (…)
Rijrichting van: Noord West Buitensingel
Rijrichting naar: Volendamlaan. (…)
De gedraging vond plaats binnen de bebouwde kom.
14. Hetgeen de gemachtigde aanvoert omtrent de rijrichting berust op een verkeerde lezing van hetgeen in het zaakoverzicht staat. De genoemde rijrichting geeft niet een rijroute aan maar in welke richting met de auto over de Loosduinsekade werd gereden. Dat de kantonrechter hierover niets heeft overwogen is geen motiveringsgebrek.
15. In het dossier bevindt zich een foto van de gedraging. Daarop is het voertuig van de betrokkene te zien. Het kenteken aan de voorzijde is goed leesbaar. Op de foto staat dat de meting is verricht met een MultaRadar CT, met typegoedkeuringsnummer TP8576 en HHM-id: Multaradar CT 62394. Bovenaan de foto staat 'categorie B.' De op de foto vermelde gegevens omtrent de meting komen overeen met de gegevens die daarover zijn opgenomen in het zaakoverzicht. De gemachtigde heeft de door hem genoemde NMi-verklaring betreffende dit apparaat overgelegd.
16. Gelet op het vermelde typegoedkeuringsnummer stelt het hof vast dat het gehanteerde meetinstrument op basis van toetsing aan de daarvoor geldende normen is toegelaten, zodat in beginsel mag worden uitgegaan van de betrouwbare werking daarvan. Het voorgaande betekent niet dat wordt uitgegaan van feilloosheid van apparatuur. Er kunnen fouten optreden. Zulks kan, afhankelijk van de vraag welke standpunten daartoe worden aangevoerd, nopen tot nader onderzoek.
17. Artikel 5.1.16 juncto artikel 5.1.15 van de CVMP houdt in dat - in dit geval - de foto van de volgende opschriften moet zijn voorzien: het typegoedkeuringsnummer, het serienummer, de eenheid waarin de gemeten grootheid wordt uitgedrukt en de categorie aanduiding in de vorm: "Categorie [X]", waarbij [X] staat voor A, B of C. Die gegevens staan op de foto met dien verstande dat in plaats van het serienummer het (HHM-id) nummer van de digitale camera op de foto staat. Dit nummer maakt herleiding naar het NMi-certificaat mogelijk waarop ook het serienummer van het meetmiddel is vermeld. Het hof ziet hierin geen aanleiding om de foto’s van het bewijs uit te sluiten. De enkele omstandigheid dat het NMi in een voorlopige verklaring beschreven specificaties van de kunststof ruit in de keuring van de radarsnelheidsmeter heeft betrokken die niet zijn gepubliceerd, brengt evenmin mee dat aanleiding bestaat voor twijfel aan de meetresultaten.
18. Het hof merkt verder op dat de op de foto vermelde ‘categorie B’ volgens artikel 11.2 van de CVMP betekent: bewaakte stationaire meting. Het begrip stationaire meting is in artikel 11.1 van de CVMP gedefinieerd als meting die plaatsvindt vanuit een niet bewegend punt. Anders dan de gemachtigde stelt is het gebruikte meetmiddel geen mobiele radarsnelheidsmeter als genoemd in artikel 11.6.2 van de CVMP zodat hetgeen de gemachtigde met betrekking tot dit artikel heeft opgemerkt geen doel treft.
19. Dat het proces-verbaal met betrekking tot het plaatsen, afstellen en inwerkingstelling van de radarsnelheidsmeter zoals genoemd in paragraaf 1.2 van de Instructie zich niet in het dossier bevindt, geeft het hof evenmin twijfel aan de betrouwbaarheid van de verrichte snelheidsmeting. Bij aanvang van een mobiele controle als de onderhavige worden door de ambtenaar die de controle ter plaatse uitvoert diverse gegevens vastgelegd die relevant zijn voor elke snelheidsmeting die gedurende de controle op die locatie is verricht. Het hof beschouwt dit stuk niet als en op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 7:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het voor deze zaak relevante deel ervan als verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht is opgenomen, te weten dat de ambtenaar de werkelijke snelheid vaststelde met behulp van een voor de meting getest, goedgekeurd en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel, een MultaRadar CT. De gemachtigde van de betrokkene heeft ook niets aangevoerd dat maakt dat redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft, zodat geen aanleiding bestaat om dat stuk alsnog op te vragen (vgl. ECLI:NL:GHARL:2016:8247).
20. De stelling dat gebruik is gemaakt van apparatuur die bewezen onbetrouwbaar is gebleken, onderbouwd met een artikel van 26 januari 2016 van de site van de politie over de problemen met de MultaRadar CT en de mogelijkheid van reflectie in het geval een tegenligger op exact hetzelfde moment de mobiele radar passeert, acht het hof ook niet voldoende aanleiding om nader onderzoek te doen. Deze gedraging dateert van geruime tijd nadien en de foto van de gedraging geeft daartoe geen aanleiding.
21. Gelet op het voorgaande geeft hetgeen door de gemachtigde is aangevoerd geen aanleiding tot nader onderzoek en kan op grond van de inhoud van het zaakoverzicht en de foto van de gedraging worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is. De kantonrechter is in zijn beslissing niet expliciet ingegaan op de onder 17 tot en met 20 behandelde gronden. Door de kantonrechter is slechts overwogen dat betrokkene tegenover de constatering van de verbalisant geen (door verklaringen van derden gesteunde) feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de in de bestreden beschikking genoemde gedraging niet is verricht. Nu hieruit niet blijkt of de betreffende gronden bij de beoordeling van het beroep zijn betrokken, is het hof van oordeel dat aan de beslissing van de kantonrechter een motiveringsgebrek kleeft. Het hof zal die beslissing bevestigen met verbetering van gronden.
22. De gemachtigde verzoekt om een proceskostenvergoeding nu de kantonechter de beslissing van de officier van justitie heeft vernietigd. De gemachtigde acht vanwege de (in het beroepschrift opgenoemde) redenen het arrest van het hof van 1 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3197) niet houdbaar.
23. Het hof heeft in het arrest van 28 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3336) overwogen dat er recht op een proceskostenvergoeding bestaat, indien de betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. De betrokkene is in het gelijk gesteld wanneer de inleidende beschikking wordt vernietigd dan wel gewijzigd voor wat betreft het sanctiebedrag, de omschrijving van de gedraging en/of de feitcode. In het onderhavige geval is daar geen sprake van. Er bestaat dan ook geen recht op een proceskostenvergoeding.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.