ECLI:NL:GHARL:2021:7131

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
21-002999-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mishandelingszaak van kind na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn kind. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, die hem op 2 september 2020 had veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren en een proeftijd van twee jaren. De politierechter had ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen.

Tijdens de zitting op 6 juli 2021 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de betrokkenen bestudeerd. De moeder van het kind had verklaard dat zij haar kind bebloed en met een bult op het hoofd had aangetroffen bij de verdachte. Het kind had verklaard dat zijn vader hem had opgetild en op de grond had gegooid. Echter, het hof oordeelde dat de verklaringen van het kind en de moeder, die gebaseerd waren op horen zeggen, niet voldoende bewijs boden om de verdachte te veroordelen. Het hof wees op de jonge leeftijd van het kind en de mogelijkheid dat de verklaringen beïnvloed waren door gesprekken met de moeder.

Het hof kwam tot de conclusie dat er geen direct bewijs was dat de verdachte de mishandeling had gepleegd. Daarom vernietigde het hof het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002999-20
Uitspraak d.d.: 20 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2020 met parketnummer 18-216980-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. I.M. Weijers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 oktober 2017 te [plaats] , zijn kind, [naam] , heeft mishandeld door
- hem vast te pakken en/of op te tillen en/of (vervolgens) (hard en/of met kracht) op/tegen de grond te gooien en/of
- hem in/tegen zijn hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan en/of te stompen althans door, meermalen, althans eenmaal, uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op het hoofd en/of het lichaam van die [naam] uit te voeren.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen. Aangeefster [de moeder] , moeder van [naam] , heeft verklaard dat zij [naam] bebloed en met een bult op het hoofd heeft aangetroffen bij zijn vader, zijnde verdachte. Volgens aangeefster heeft [naam] haar verteld dat zijn vader hem heeft opgetild en buiten op de tegels heeft gegooid. Wat betreft de oorzaak van de verwondingen vindt de aangifte steun in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , inhoudende dat [naam] hem zei dat papa hem had geslagen en tegen de grond had gegooid. Verder blijkt uit het dossier dat familieleden, naar hof aanneemt familieleden van verdachte, aan een verbalisant hebben verteld dat [naam] had gezegd dat hij door zijn vader was geduwd en dat hij hierdoor op zijn hoofd was gevallen. Verdachte heeft bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en bij het hof ontkend zijn zoon te hebben mishandeld. Volgens verdachte moeten de verwondingen zijn ontstaan doordat [naam] is komen te vallen.
Het hof constateert dat de destijds vijfjarige zoon van verdachte na het voorval waarbij hij gewond is geraakt langere tijd alleen met zijn moeder heeft doorgebracht en dat zij in die tijd hebben gesproken over wat er die avond is gebeurd. Pas daarna heeft [naam] met verbalisant [verbalisant] gesproken Op welk moment de familieleden van [naam] hebben gehoord dat hij door zijn vader was geduwd en daardoor gevallen blijkt niet uit het dossier.
Het hof stelt vast dat hetgeen aangeefster en verbalisant [verbalisant] hebben aangegeven van [naam] te hebben gehoord en hetgeen hij volgens familieleden heeft gezegd, verklaringen van horen zeggen betreffen. Bezien tegen de achtergrond van het dossier is het hof van oordeel dat met deze verklaringen om die reden, maar ook gelet op de jonge leeftijd van [naam] en het feit dat hij na het voorval een tijd alleen is geweest met zijn moeder en met haar over het voorval heeft gesproken, behoedzaam dient te worden omgesprongen als het gaat om de waardering van deze verklaringen in het kader van de bewijsvraag. Naast deze verklaringen bevat het dossier geen direct bewijs in de zin van verklaringen uit eigen waarneming over het ontstaan van de verwondingen van [naam] . Het dossier bevat weliswaar een schriftelijke verklaring van een buurvrouw onder meer inhoudende dat zij geschreeuw en gehuil vanuit de achtertuin heeft gehoord, maar dat dit voort is gekomen uit de tenlastegelegde handelingen kan niet zonder meer worden vastgesteld.
Gelet op bovenstaande komt het hof op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen niet tot de overtuiging dat verdachte hetgeen hem ten laste is gelegd heeft begaan zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [naam]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [naam]

Verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 20 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.