ECLI:NL:GHARL:2021:73

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
19/01258 t/m 19/01260
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep inzake de Wet waardering onroerende zaken en de vereisten voor het indienen van een beroepschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juli 2019. De rechtbank had het beroep van [X] B.V. niet-ontvankelijk verklaard omdat niet was voldaan aan de vereisten voor het indienen van een beroepschrift, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar had op 28 februari 2018 de waarden van drie onroerende zaken vastgesteld, waarop [X] B.V. bezwaar had aangetekend. De rechtbank had in een eerdere fase van de procedure [B] B.V. verzocht om aanvullende documenten, waaronder een uittreksel uit het handelsregister en de statuten van de rechtspersoon. Deze documenten waren echter niet tijdig overgelegd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het ontbreken van de gevraagde documenten een gebrek vormde in de procedure. Het Hof benadrukte dat het aan de indiener van het beroepschrift is om de bevoegdheid tot indiening aan te tonen, en dat de rechtbank niet verplicht is om zelf naar de benodigde documenten te zoeken. De uitspraak van het Hof houdt in dat het hoger beroep ongegrond is verklaard en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/01258 tot en met 19/01260
uitspraakdatum: 5 januari 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juli 2019, nummer UTR 19/405 tot en met 19/407, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking van 28 februari 2018 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarden van drie objecten, te weten [a-straat] 127, [a-straat] 127 (bovenwoning) en [b-straat] 18 in [A] , per waardepeildatum 1 jnauari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op respectievelijk € 60.000, € 356.000 en € 443.000. Tegelijk met deze beschikking zijn de aanslagen onroerende-zaakbelasting 2018 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij brief van 18 januari 2019 heeft [B] B.V. in de persoon van mr. [C] (hierna: [C] ) beroep ingesteld. Hierbij is aangegeven dat beroep namens belanghebbende wordt ingesteld.
2.2.
De Rechtbank heeft bij aangetekend verzonden brief van 25 januari 2019 [B] B.V. bericht dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. In deze brief is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(…)
U moet:
(…)
het (volledige) adres van eiser(es) opgeven.
(…)
de gronden van het beroep (de redenen waarom u in beroep bent gegaan) meedelen.
(…)
een schriftelijke machtiging toesturen waaruit blijkt op welke za(a)k(en) deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende
rechtspersonen) toesturen waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen (niet ouder dan één jaar).
een kopie van de statuten toesturen.
(…)
Ik verzoek u zo spoedig mogelijk en uiterlijk
binnen vier wekenna de datum van verzending van deze brief de hierboven aangekruiste informatie aan mij toe te sturen.
(…)
Voldoet u niet aan dit verzoek en dient u ook niet binnen de gestelde termijn een verzoek om uitstel in, dan kan de rechtbank uw beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat wil zeggen dat uw beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat de procedure wordt beëindigd.
(…)”.
2.3.
[B] B.V. heeft bij brief van 19 februari 2019de gronden ingediend en een ondertekende volmacht overgelegd, gedateerd 6 februari 2019, waarin [D] [B] B.V. in de persoon van mr. [C] machtigt om (onder meer) beroep in te stellen. In de machtiging is niet opgenomen om welke belanghebbende of om welke zaak het gaat.
2.4.
[B] B.V. heeft niet binnen de gestelde termijn een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten overgelegd.
2.5.
In het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
[C] merkt desgevraagd op dat de heer [D] enig aandeelhouder is. De statuten en uittreksel KvK heeft hij thuis liggen. Hij had geen tijd om de stukken tussen de ochtend- en middagzitting op te halen. (…) [C] merkt op dat de rechtbank de KvK-stukken ook online kan inzien op de site van de KvK.
(…)
De rechter sluit het onderzoek en doet direct mondeling uitspraak. De rechter deelt mee dat partijen binnen twee weken een proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ontvangen.
(…).”
2.6.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 juli 2019 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.7.
Bij brief van 30 juli 2019, bij de Rechtbank ingekomen op 1 augustus 2019, heeft [B] B.V. een print van een mail alsmede een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeleverd bij de Rechtbank. De mail vermeldt:
“Hoi [C] .
In opdracht van [E] voor de [b-straat] 18.
Met vriendelijke groeten,
[F] ”
In het uittreksel uit het handelsregister d.d. 31 juli 2019 staat als enig aandeelhouder en bestuurder van [X] B.V. de heer [D] genoemd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan beroep worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd, de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
4.2.
Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. De Rechtbank kan, indien beroep is ingesteld, krachtens artikel 8:24, tweede en derde lid, van de Awb van de gemachtigde, niet zijnde een advocaat, een schriftelijke machtiging verlangen.
4.3.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en letter a, van de Awb wordt het beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met indiener bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld (zie HR 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.4.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd, indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek (zie HR 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.5.
Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij die wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep.
4.6.
De Rechtbank heeft bij brief van 25 januari 2019 [B] B.V. tot 22 februari 2019 de gelegenheid geboden een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de statuten van [X] B.V. over te leggen. In die brief is vermeld dat, indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. [B] B.V. heeft niet binnen de gestelde termijn het gevraagde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd. Het Hof is van oordeel dat in beginsel ook sprake is van een gebrek als hiervoor bedoeld als namens een rechtspersoon beroep wordt ingesteld en het gevraagde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ontbreekt. Zonder dit uittreksel is immers het bewijs dat het beroepschrift door of namens de indiener is opgesteld niet geleverd. Dat geldt hier temeer omdat in de overgelegde machtiging niet staat vermeld dat deze namens [X] B.V. is verstrekt en in welke verhouding ondertekenaar [D] staat tot [X] B.V. zodat zonder een uitreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel onmogelijk is vast te stellen of [B] B.V. gerechtigd was namens [X] B.V. beroep in te stellen. Reeds hierom heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7.
Anders dan [B] B.V. meent, staat het de Rechtbank vrij van de indiener van een beroepschrift te verlangen dat zijn bevoegdheid tot indiening wordt aangetoond. Dat geldt ook als het bestuursorgaan dat het besluit waartegen het beroep zich richt genomen heeft een bepaalde persoon jarenlang als vertegenwoordiger van de belanghebbende organisatie heeft geaccepteerd, aangezien niet is uit te sluiten dat die persoon op het moment van indiening van het beroepschrift niet, niet volledig of in het geheel niet meer bevoegd is de betrokken organisatie te vertegenwoordigen (vgl. College van Beroep voor het bedrijfsleven, 15 september 2004, AWB 03/551, ECLI:NL:CBB:2004:AR3590).
4.8.
Evenmin juist is de door [B] B.V. ingenomen stelling dat ervanuit mocht worden gegaan dat de door de Rechtbank gevraagde stukken door de heffingambtenaar waren of zouden worden ingebracht. In de brief van 25 januari 2019 heeft de Rechtbank duidelijk aangegeven welke stukken alsnog door [B] B.V. moesten worden ingebracht en wat de gevolgen zouden zijn mocht niet aan dit verzoek gehoor worden gegeven. Van een professionele rechtsbijstandverlener mag worden verwacht dat adequaat wordt gereageerd op normale verzoeken van de Rechtbank. De gevolgen van ’de keuze van [B] B.V. dergelijke verzoeken, om welke reden dan ook, onbeantwoord te laten, komen voor rekening en risico van de cliënt .
4.9.
Naar het oordeel van het Hof is, anders dan is gesteld door [B] B.V., de Rechtbank niet gehouden zelf online te zoeken naar een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel of de statuten of te onderzoeken of in dossiers van andere beroepsprocedures zich een kopie van de bedoelde stukken bevindt.
4.10.
Op grond van het vorenstaande heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 januari 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De voorzitter,
(A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 januari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.