ECLI:NL:GHARL:2021:7321

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
200.292.089/0
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van kinderen vanwege psychische problematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft in hoger beroep de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangevochten. De kinderen zijn sinds 31 december 2019 onder toezicht gesteld en zijn in 2020 uit huis geplaatst vanwege een onveilige opvoedingssituatie, gekenmerkt door huiselijk geweld en de psychische problematiek van de moeder. De kinderrechter had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die op 22 december 2020 werd verlengd tot 1 oktober 2021.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2021 heeft de moeder, bijgestaan door haar advocaat, haar bezwaren tegen de uithuisplaatsing toegelicht. De GI heeft de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat [de minderjarige2] al twee keer was overgeplaatst vanwege zijn heftige gedrag. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de zorgen over de kinderen, die getraumatiseerd zijn door hun thuissituatie, nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in haar persoonlijke situatie, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om de kinderen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de kinderen en heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De beslissing om de uithuisplaatsing te verlengen tot 1 oktober 2021 is genomen met het oog op de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.089/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 173988)
beschikking van 27 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Scholtens te Stadskanaal,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting [naam1],
verder te noemen: de familie [naam2] , pleegouders van [de minderjarige1] .
Als informant is aangemerkt:
[naam3],
pleegmoeder van [de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 19 maart 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 15 april 2021 met productie(s);
- een brief van de GI van 14 juni 2021 met productie(s);
- een journaalbericht namens de moeder van 17 juni 2021 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Visser, als waarnemer van mr. Scholtens. Namens de GI zijn verschenen [naam4] en [naam5] .

3.De feiten

3.1
De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] , geboren [in]
2011, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2012.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 31 december 2019 onder toezicht van de GI.
3.3
Bij beschikking van 19 maart 2020 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs uitgesproken. Deze maatregel is voor het laatst verlengd bij de bestreden beschikking van
22 december 2020, tot uiterlijk 1 oktober 2021.
3.4
[de minderjarige1] verblijft sinds hij uit huis is geplaatst bij de familie [naam2] . [de minderjarige2] verbleef daar ook, maar hij is op 17 december 2020 overgeplaatst naar een ander gezinshuis en per
11 februari 2021 is hij opnieuw overgeplaatst naar een crisispleeggezin in [plaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de (duur van de) verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en in plaats daarvan de machtiging uithuisplaatsing te verlenen tot 1 juli 2021, dan wel tot een andere termijn dan
1 oktober 2021.
4.3
De GI heeft het hof bij brief van 14 juni 2021 geïnformeerd over de huidige stand van zaken en ter zitting mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Het hof is het eens met het oordeel van de kinderrechter dat de gronden voor de uithuisplaatsing (nog steeds) aanwezig zijn en neemt de motivering van de kinderrechter na eigen onderzoek over. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
5.3
Uit het dossier blijkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn opgegroeid in een onveilige en onvoorspelbare opvoedingsomgeving, waarin aanhoudend sprake was van huiselijk geweld en verbale agressie tussen de moeder en haar ex-partner. Er zijn in dit verband twee zorgmeldingen door de politie gedaan bij Veilig Thuis. De moeder kampt met psychische problematiek en lichamelijke klachten. Er zijn nog steeds zorgen over het functioneren van de moeder en de effecten hiervan op haar (strikte) opvoeders-handelen, wat zich onder meer kenmerkt door het aantrekken en afstoten en het straffen en belonen van de kinderen. De moeder hanteerde minimale vaste tijden (15 min.) om bijvoorbeeld te spelen en te eten, en als de kinderen niet luisterden schreeuwde en schold zij of werden de kinderen buitengesloten. Ook zijn de kinderen belast met suïcidale uitspraken door de moeder. Door deze opvoedsituatie zijn de kinderen getraumatiseerd en is hun gevoel van veiligheid aangetast. Toen de kinderen in het gezinshuis terecht kwamen lieten zij, ieder op hun eigen manier, zeer zorgelijk gedrag zien. [de minderjarige1] zondert zich letterlijk en figuurlijk af, is stiekem, lijkt op zijn hoede en kan lastig alleen spelen. [de minderjarige2] is juist zeer dominant aanwezig, hyperalert, houdt geen rekening met anderen, laat uitdagend gedrag zien, vernielt spullen, overrulet anderen waaronder [de minderjarige1] , plast in bed, smeert ontlasting op de muren, eet veel en snel en kan lastig zelfstandig spelen. De negatieve interactie tussen de twee broers en het heftige gedrag van [de minderjarige2] heeft er zelfs toe geleid dat hij inmiddels twee keer is overgeplaatst. Ook op de (crisis)plek waar [de minderjarige2] nu zit kan hij niet blijven. De zorgelijke uitlatingen en gedragsproblemen verergeren, met name bij [de minderjarige2] , na de omgangsmomenten met de moeder. Vanuit hun loyaliteit naar de moeder en uit angst dat zij zichzelf iets aan zal doen wanneer de kinderen niet doen wat zij wil of zegt cijferen de kinderen zichzelf weg en dragen zij ‘geheimen’ met zich mee. Dat de kinderen voornoemd gedrag vertonen lijkt samen te hangen met alle gebeurtenissen in hun thuissituatie bij de moeder en een onveilig verlopen hechtingsontwikkeling. Gezien dit alles is er naar het oordeel van het hof sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen.
5.4
Het is weliswaar positief dat de moeder stappen heeft gezet door meer rust in haar leven te brengen en haar woonsituatie op orde te hebben, maar daarmee zijn de zorgen over de kinderen nog niet weggenomen. De moeder geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar tegelijkertijd blijkt uit het dossier dat de samenwerking, zo ook met de GI, vaak moeizaam verloopt vanwege haar starre, dwingende en wantrouwende houding. De taalbarrière - de moeder is van Duitse afkomst - zal hierbij, zoals de moeder aanvoert, niet helpend zijn, maar dat is niet de enige belemmering nu zij vanuit haar persoonlijkheidsproblematiek moeilijk is aan te sturen en onvoldoende in staat is om zich te reflecteren op haar eigen gedrag. Zij bagatelliseert de zorgen. Daarbij krijgt de GI onvoldoende zicht op het functioneren van de moeder en haar (sociale) netwerk/leven. De moeder heeft inmiddels een EMDR-traject bij Syeneda afgerond, maar de GI wordt nauwelijks geïnformeerd over het verloop van de behandeling en krijgt geen inzage in het eindverslag.
5.5
Uit diagnostisch onderzoek door [naam6] (medio 2020) is gebleken dat de kinderen een behoorlijke achterstand hebben in hun sociaal-emotionele ontwikkeling en dat er verdiepende diagnostiek nodig is om te kijken in welke mate de ontwikkeling van beide kinderen schade heeft opgelopen en welk behandelingstraject zij nodig hebben.
Uit de intakegesprekken bij GGZ [naam7] (begin 2021) is gebleken dat voor [de minderjarige1] , die zelf ook aangeeft hulp nodig te hebben, een behandelingstraject kan worden opgestart. Gezien de enorme onrust bij [de minderjarige2] is het advies om eerst te starten met speltherapie. Ter zitting is gebleken dat één en ander (vanwege Covid-19) nog niet is opgestart en er nog geen diagnose voor [de minderjarige1] is vastgesteld. Het hof benadrukt dat het voor de kinderen en het verwerken van hun ervaringen belangrijk is dat zij hiermee zo spoedig mogelijk kunnen starten en dat zij de trajecten in alle rust en in hun eigen tempo kunnen doorlopen. Gebleken is dat de kinderen, met name [de minderjarige1] , nu (voorzichtige) stappen maken wat betreft stabilisatie en normalisatie in hun dagelijkse routine, voeding en hygiëne. Voor [de minderjarige2] blijft het lastig, mede door zijn loyaliteit richting de moeder en zijn verzet tegen de uithuisplaatsing. De opvoeding/begeleiding van beide kinderen is vanwege hun kwetsbaarheid door wat zij hebben meegemaakt, zelfs voor ervaren (gezinshuis)opvoeders, zeer bewerkelijk. Nu niet is uitgesloten dat de gedragsproblematiek van de kinderen te maken heeft met de thuissituatie, is het hof van oordeel dat deze onderzoeken vanuit die thuissituatie niet kunnen plaatsvinden.
5.6
Het hof is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden een bekorting van de periode van uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , zoals de moeder heeft verzocht, niet aan de orde kan zijn. Van een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder kan pas sprake zijn indien voldoende vast komt te staan dat zij in staat is om hen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden en in staat is om te voldoen aan de verzwaarde opvoedingsvraag die de kinderen hebben. Dit is voor het hof op dit moment nog onvoldoende duidelijk, zodat de verlenging van de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking voor de volledige termijn, te weten tot 1 oktober 2021, in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk was en dat ook nu nog is.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 december 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.A.F. Veenstra en F. Menso, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 27 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.