In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rioolheffing die aan belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de vraag of er voor de heffing van rioolheffing sprake is van twee zelfstandige delen van een onroerende zaak, in dit geval een bovenwoning met twee verdiepingen. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende voor de belastingjaren 2017 en 2018 twee aanslagen rioolheffing opgelegd, maar belanghebbende betwistte dit en stelde dat er slechts sprake was van één perceel. De rechtbank Midden-Nederland had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 21 september 2020 in Arnhem is de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat de onroerende zaak slechts één bovenwoning betreft, terwijl de heffingsambtenaar aanvoerde dat het om twee zelfstandige objecten gaat. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van twee zelfstandige delen van de onroerende zaak. Het Hof concludeerde dat het gelijk aan belanghebbende was en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar. Tevens werden de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2017 en 2018 vernietigd en werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.666 bedroegen.