ECLI:NL:GHARL:2021:75

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
19/01480 en 19/01481
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing en zelfstandige delen van een onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rioolheffing die aan belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de vraag of er voor de heffing van rioolheffing sprake is van twee zelfstandige delen van een onroerende zaak, in dit geval een bovenwoning met twee verdiepingen. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende voor de belastingjaren 2017 en 2018 twee aanslagen rioolheffing opgelegd, maar belanghebbende betwistte dit en stelde dat er slechts sprake was van één perceel. De rechtbank Midden-Nederland had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 21 september 2020 in Arnhem is de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat de onroerende zaak slechts één bovenwoning betreft, terwijl de heffingsambtenaar aanvoerde dat het om twee zelfstandige objecten gaat. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van twee zelfstandige delen van de onroerende zaak. Het Hof concludeerde dat het gelijk aan belanghebbende was en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar. Tevens werden de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2017 en 2018 vernietigd en werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.666 bedroegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers 19/01480 en 19/01481
uitspraakdatum: 5 januari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 oktober 2019, nummers UTR 18/5025 en UTR 18/5006, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 juni 2018 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2017, op één aanslagbiljet verenigd, twee aanslagen rioolheffing (eigenarendeel) opgelegd voor het perceel [a-straat] 12 te [A] , eerste en tweede verdieping van elk € 220,22, derhalve in totaal € 440,44.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 juni 2018 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2018, op één aanslagbiljet verenigd, twee aanslagen rioolheffing (eigenarendeel) opgelegd voor het perceel [a-straat] 12 te [A] , eerste en tweede verdieping van elk € 214,49, derhalve in totaal € 428,98.
1.3
Na daartegen gemaakte bezwaren, heeft de heffingsambtenaar bij in afzonderlijke geschriften vervatte uitspraken op bezwaar de voor de jaren 2017 en 2018 vastgestelde aanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2020 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [B] als gemachtigde van belanghebbende en [C] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [D] RT (taxateur).
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 12 te [A] .
2.2
De onroerende zaak bestaat uit een op de begane grond gelegen winkel en een op de eerste en tweede verdieping gelegen bovenwoning.
2.3
De Verordening rioolheffing 2017 en de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2018 van de gemeente Utrecht (hierna: de Verordening) luiden, voor zover hier van belang:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
(..)
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom , bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel;
(…)”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of voor de heffing van rioolheffing sprake is van twee zelfstandige delen van een onroerende zaak en derhalve ook van twee percelen in de zin van de Verordening (eerste verdieping en tweede verdieping). Niet in geschil is dat de onroerende zaak is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
3.2
Belanghebbende stelt dat sprake is van één bovenwoning met één deur en één toilet, zodat voor de rioolheffing slechts sprake is van één perceel, waarvoor ook slechts één aanslag rioolheffing kan worden opgelegd.
3.3
De heffingsambtenaar stelt dat sprake is van een bovenwoning die is verdeeld in twee verhuurde kamers en dat sprake is van twee zelfstandige objecten.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de heffingsambtenaar en vermindering van de aanslagen rioolheffing tot € 220,22 (2017) respectievelijk € 214,49 (2018).
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Nu de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor de in geschil zijnde jaren telkens voor twee percelen aanslagen rioolheffing heeft opgelegd, en belanghebbende gemotiveerd heeft gesteld dat slechts sprake is van één heffingsplichtig perceel, ligt de last om feiten te stellen en bij betwisting – zoals hier – aannemelijk te maken dat in termen van de Verordening sprake is van twee percelen (hier: zelfstandige gedeelten van een onroerende zaak) die in de heffing kunnen worden betrokken, bij de heffingsambtenaar.
4.2
De heffingsambtenaar heeft daartoe gesteld dat de onroerende zaak [a-straat] 12 inpandig is opgenomen en dat de taxateur hem heeft aangegeven dat sprake is van twee aparte woningen met eigen toilet en keuken. Op de eerste verdieping staat vanaf 21 januari 2016 iemand ingeschreven, op de tweede verdieping staat vanaf 1 november 2015 iemand ingeschreven, aldus de heffingsambtenaar. Hij heeft daarvoor bovendien twee aanslagen afvalstoffenheffing (gebruikersheffing) opgelegd. Beide aanslagen zijn betaald en tegen die aanlagen is geen bezwaar gemaakt.
4.3
Belanghebbende stelt echter dat boven de winkel twee meisjes wonen die samen één keuken en één toilet gebruiken. Het gaat om één bovenwoning.
4.4
Van de inpandige opname is geen schriftelijk verslag overgelegd, noch behoren foto’s van de eerste en tweede verdieping tot de stukken van het geding.
4.5
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met hetgeen hij heeft gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot de bovenverdieping sprake is van zelfstandige delen van een onroerende zaak en dus ook niet dat sprake is van twee percelen die afzonderlijk in de rioolheffing kunnen worden betrokken. Dat hij andere personen dan belanghebbende twee aanslagen afvalstoffenheffing heeft opgelegd die betaald zijn en waartegen door die personen geen bezwaar is gemaakt, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de heffingsambtenaar in zijn bewijslast geslaagd te achten.
4.6
Het gelijk is daarom aan belanghebbende. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 530 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 265), € 1.068 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534) en € 1.068 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534), ofwel in totaal op € 2.666.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar,
– vernietigt de aanslagen rioolheffing [a-straat] 12 tweede verdieping (eigenarendeel) voor de jaren 2017 en 2018,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.666 en
– gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 92 (2x € 46) in verband met het beroep bij de Rechtbank, en € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2021.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 januari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.