ECLI:NL:GHARL:2021:761

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
20/00307 t/m 20/00309
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en belastingrente met betrekking tot geïmporteerde voertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die was opgelegd aan [X] BV. De naheffingsaanslag betrof drie door belanghebbende uit Duitsland geïmporteerde voertuigen, waaronder een Rolls Royce Wraith. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd en de belastingrente berekend, maar de rechtbank Gelderland had de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.756. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 13 januari 2021 werd het geschil besproken, waarbij de kernvraag was of er een correctie voor marktsituatie en dealersituatie moest worden toegepast op de handelsinkoopwaarde van de auto. Het Hof oordeelde dat de taxateur geen aftrek voor deze correcties had gemaakt, wat leidde tot de conclusie dat de handelsinkoopwaarde correct was vastgesteld. Belanghebbende trok zijn eerdere standpunt over schade in hoger beroep in, waardoor de verschuldigde BPM zoals door de rechtbank berekend, werd bevestigd. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 20/00307 tot en met 20/00309
uitspraakdatum: 26 januari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2019, nummers 18/1675, 18/1677 en 18/1678, in de gedingen tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Daarnaast is bij beschikking belastingrente berekend. De tegen deze naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag BPM verminderd tot € 5.756 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 13 januari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
In de naheffingsaanslag BPM zijn naheffingen BPM begrepen ter zake van drie door belanghebbende uit Duitsland geïmporteerde auto’s, namelijk een Mercedes Benz GLE-klasse Coupé (zaaknummer 20/00307), een Land Rover 4.4 SDV8 Autobiography (zaaknummer 20/00308) en de hierna onder 2.2. vermelde auto (zaaknummer 20/00309).
2.2.
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2016 aangifte voor de BPM gedaan voor een Rolls Royce Wraith – 6.6 V12, met een chassisnummer eindigend op [0000] (hierna: de auto). De auto heeft een datum eerste toelating van 7 mei 2015. Belanghebbende heeft de auto geïmporteerd uit Duitsland.
2.3.
Belanghebbende heeft de aangifte gebaseerd op een taxatierapport, dat is opgemaakt door een taxateur van [A] B.V. (hierna: de taxateur). De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 199.809. Daarbij heeft hij de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat bepaald op € 208.086 aan de hand van de koerslijst van Eurotaxglass’s voor een Rolls Royce Wraith in “kale” uitvoering. Bij toepassing van de koerslijst heeft de taxateur correcties in aanmerking genomen voor het aantal kilometers en het aantal eigenaren. Voor bijstelling marktsituatie en voor bijstelling dealersituatie heeft de taxateur geen aftrek in aanmerking genomen. Voor de extra opties in de auto ten opzichte van de auto uit de koerslijst is uitgegaan van hetzelfde afschrijvingspercentage dat volgt uit de koerslijst voor de “kale” uitvoering. Tot het taxatierapport behoort voorts een uitdraai uit Mobile.de waarin verkoopwaarden van drie referentievoertuigen zijn opgenomen. Uit de gemiddelde verkoopwaarde van deze drie referentievoertuigen is na bijtelling van BPM en na aftrek van diverse kosten een handelsinkoopwaarde bepaald van eveneens € 208.086. De taxateur heeft vervolgens een bedrag van € 8.277 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto. Verder is uitgegaan van een bruto BPM bedrag van € 76.337 en een historische nieuwprijs van € 427.570. Belanghebbende heeft een bedrag van € 35.672 aan BPM op aangifte voldaan.
2.4.
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ van de auto laten uitvoeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te Soesterberg. In het daarvan op 8 november 2016 opgemaakte rapport is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 423.663 en een handelsinkoopwaarde van € 315.000. Volgens de medewerker van DRZ was geen sprake van schade aan de auto, anders dan gebruiksschade.
2.5.
De Inspecteur heeft de afschrijving berekend op 39,8% uitgaande van een historische nieuwprijs van € 427.570 en een handelsinkoopwaarde van € 257.404 (het gemiddelde van de handelsinkoopwaarde volgens belanghebbende van € 199.809 en volgens DRZ van € 315.000). Met een bruto BPM bedrag van € 76.337 heeft de Inspecteur de door belanghebbende ter zake van de registratie van de auto verschuldigde BPM berekend op 60,2% van € 76.337 = € 45.954. Omdat deze berekening leidt tot een hoger bedrag dan de berekening volgens de forfaitaire afschrijvingstabel als bedoeld in artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (bruto BPM ad € 76.337 x 59% = € 45.041), is de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag BPM uitgegaan van die forfaitaire afschrijvingstabel. Dat leidde tot een naheffing BPM over de auto van € 9.369 (€ 45.041 -/- € 35.672).
2.6.
De Rechtbank heeft overwogen dat belanghebbende de handelsinkoopwaarde van de auto zuiverder heeft vastgesteld, maar dat zij de gestelde schade niet aannemelijk heeft gemaakt. De Rechtbank heeft bij een historische nieuwprijs van € 427.570, een handelsinkoopwaarde van € 208.086 en een bruto BPM van € 76.337 de verschuldigde BPM ter zake van de auto berekend op € 37.151 en de naheffingsaanslag voor zover die betrekking heeft op de auto verminderd tot € 1.479.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in hoger beroep alleen nog in geschil of op de handelsinkoopwaarde van de auto een correctie wegens dealer- en marktsituatie moet worden toegepast. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat dit het geval is, zodat de naheffingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de auto moet worden verminderd tot nihil. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.2.
In hoger beroep is de verschuldigde BPM voor de andere twee auto’s niet in geschil. Ter zitting heeft belanghebbende het geschilpunt over verrekening van de BPM tussen verschillende auto’s binnen de naheffingsaanslag ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat bij het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijtuigen 1992 (hierna: de Wet) gebruik is gemaakt van een taxatierapport (artikel 10, lid 8, van de Wet). Het Hof stelt vast dat de taxateur ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde verkoopgegevens van drie referentievoertuigen in het taxatierapport heeft opgenomen. Daarnaast heeft hij voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de “kale” auto de koerslijst van Eurotaxglass’s toegepast zonder een aftrek wegens marktsituatie en dealersituatie in aanmerking te nemen, waarna de afschrijving is bepaald en die vervolgens overeenkomstig op de opties van de auto is toegepast. Naar het oordeel van het Hof blijft onder deze omstandigheden sprake van het doen van aangifte waarbij de afschrijving wordt onderbouwd door middel van een taxatierapport. Het Hof is op die grond van oordeel dat belanghebbende zonder nadere of aanvullende verklaring van de taxateur, die echter ontbreekt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde ten onrechte geen correctie van 15% in aanmerking is genomen voor de marktsituatie en de dealersituatie. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat, ondanks dat deze twee elementen expliciet op nihil staan vermeld bij de toepassing van de koerslijst, de daaruit voortvloeiende handelsinkoopwaarde wordt ondersteund door de eveneens in het taxatierapport vermelde verkoopcijfers van drie referentievoertuigen. Aan dit oordeel doet niet af dat de Inspecteur in de regel een correctiefactor van 15% wegens bijstelling marktsituatie en bijstelling dealersituatie in aanmerking neemt, indien de afschrijving bij het doen van aangifte – anders dan in de onderhavige situatie – is bepaald aan de hand van een koerslijst.
4.2.
Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard dat hij in hoger beroep niet langer verdedigt dat er een aftrekpost voor schade in aanmerking moet worden genomen. Dit betekent dat voor de berekening van de verschuldigde BPM moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 208.086. In dat geval zijn partijen het erover eens dat de verschuldigde BPM zoals de Rechtbank die voor de auto heeft berekend, juist is. Het Hof ziet geen aanleiding anders te oordelen, zodat het hoger beroep ongegrond is.
4.3.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 januari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.