In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Ommen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 402.000 per waardepeildatum 1 januari 2017, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2018. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 maart 2021 zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar vertegenwoordigd door taxateurs. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze op € 345.000 moest worden vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing van het Hof houdt in dat de waarde van de onroerende zaak zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar wordt gehandhaafd.