ECLI:NL:GHARL:2021:78

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
19/01547
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtshalve vermindering aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2019. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, nadat de Inspecteur van de Belastingdienst het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 had afgewezen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, buiten de vijfjaarstermijn zoals bepaald in de Wet inkomstenbelasting 2001.

Tijdens de zitting van het Hof op 26 november 2020 hebben partijen een compromis bereikt over de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Het Hof heeft besloten dat een bedrag van € 9.600 aan kosten in aanmerking zal worden genomen, wat leidt tot een belastbaar inkomen van € 33.894. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard voor zover het de vermindering van de aanslag betreft, en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot terugbetaling van het griffierecht aan belanghebbende.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing van het Hof is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01547
uitspraakdatum: 5 januari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2019, nummer AWB 19/748, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Daarbij is een beschikking heffingsrente vastgesteld.
1.2.
Belanghebbende heeft een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend. De Inspecteur heeft dat verzoek afgewezen en heeft het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

De Rechtbank heeft beslist dat de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om een ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen omdat, gelet op het bepaalde in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in combinatie met artikel 45aa, onder a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, het te laat - buiten de vijfjaarstermijn - is ingediend. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende tijdig een verzoek om ambtshalve vermindering heeft ingediend. Inhoudelijk zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ter (digitale) zitting van het Hof zijn partijen betreffende de inhoudelijke kwestie - aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning - tot een compromis gekomen, inhoudende dat alsnog een bedrag van € 9.600 aan kosten in aanmerking zal worden genomen, welk bedrag volledig in mindering zal worden gebracht op het inkomen van belanghebbende. Het Hof zal partijen daarin volgen.
4.2.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende, tevens verzamelinkomen, moet worden vastgesteld op € 43.494 -/- € 9.600 = € 33.894.
4.3.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslag betreft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Belanghebbende heeft verklaard geen aanspraak te maken op een proceskostenvergoeding. Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de terugbetaling van het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur;
– willigt het verzoek tot ambtshalve vermindering in;
– vermindert de aanslag IB?PVV 2011 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.894;
– vermindert het verzamelinkomen tot € 33.894;
– vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 januari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.