ECLI:NL:GHARL:2021:8195

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
21-006457-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere beledigingen met toewijzing van vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor meerdere beledigingen die hij op 31 oktober 2019 heeft gepleegd. De verdachte heeft in het openbaar twee personen beledigd door hen in het gezicht te spugen en beledigende woorden te gebruiken. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 40 uren, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar en met aftrek van voorarrest. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ISD-maatregel die aan de verdachte was opgelegd en zijn positieve ontwikkelingen in de forensische verslavingskliniek. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 150,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006457-19
Uitspraak d.d.: 20 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2019 met het parketnummer 16-262338-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 aan hem tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 40 uren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van 150 euro en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.J.H. Lina, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het onder 1 en 2 aan hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Tevens is het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 150,- te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2019 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [benadeelde partij] in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door hem op zijn bril en/of op zijn gezicht te spugen en/of (daarbij) hem de woorden toe te voegen: "neger" en/of "ik neuk je moeder en/of ik ga je moeder neuken", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2019 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [naam1] in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door die [naam1] in het gezicht te spugen en/of hem de woorden toe te voegen: "Kanker neger ik ga niet voor je lopen ga jij maar lopen" en/of "Wat denk je wel dat ik een dief ben, jij kanker neger, ga terug naar je eigen land naar Afrika ofzo", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
Hij op 31 oktober 2019 te [plaats] , opzettelijk [benadeelde partij] in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door hem op zijn gezicht te spugen en hem de woorden toe te voegen: "neger";
2.
Hij op 31 oktober 2019 te [plaats] , opzettelijk [naam1] in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door die [naam1] in het gezicht te spugen en hem de woorden toe te voegen: "Kanker neger''.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren.
De raadsvrouw verzoekt het hof om rekening te houden met de positieve ontwikkelingen die verdachte doormaakt en daarom een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. In het geval het hof kiest voor een straf met een langere duur verzoekt zij deze voorwaardelijk op te leggen. Vanwege de ISD-maatregel die aan verdachte is opgelegd is een onvoorwaardelijke taakstraf niet uitvoerbaar.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van aangevers [benadeelde partij] en [naam1] , die op dat moment aan het werk waren in een supermarkt. Verdachte heeft op hun gezicht gespuugd en ook de denigrerende woorden ‘’neger’’ en ‘’Kanker neger’’ tegen hen gebruikt. Deze gedragingen zijn aan te merken als bijzonder onhygiënisch, respectloos en beledigend. Dit geldt te meer nu de gedragingen waren gericht tegen aangevers die gewoon hun werk deden.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld. Tevens volgt daaruit dat verdachte na de pleegdatum van de thans ter beoordeling staande feiten onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Deze eerdere bestraffingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. In het bijzonder houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte momenteel uit anderen hoofde verblijft in een forensische verslavingskliniek in verband met een op 2 juni 2020 opgelegde ISD-maatregel. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven dat hij blij is met de ISD-maatregel en de behandeling die hem in dat kader wordt aangeboden. Verdachte zegt gemotiveerd te zijn om de behandeling te laten slagen. Het hof ziet dit terug in de verschillende positieve rapportages die over verdachte zijn geschreven.
Het hof acht de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis – met inachtneming van de feiten en omstandigheden die toen bekend waren – in beginsel passend en geboden. Echter, het hof acht het gelet op de inmiddels aan de verdachte opgelegde ISD-maatregel, niet meer opportuun daarnaast nog een onvoorwaardelijke straf aan hem op te leggen. Een dergelijke straf verhoudt zich slecht tot de beoogde strekking en het beoogde doel van de ISD-maatregel, te weten resocialisatie van de verdachte. De thans door verdachte doorgemaakte positieve ontwikkeling moet niet worden doorkruist. Dat is niet in zijn belang maar ook niet in het belang van de samenleving.
Derhalve acht het hof op grond van de nieuwe rapportages en ontwikkelingen en uit oogpunt van normhandhaving en speciale preventie passend en geboden de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van één jaar en met aftrek van voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade. Deze bedraagt € 225,00. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot € 150,00 zal worden toegewezen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 oktober 2019.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 20 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.