In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 4.467, die aan belanghebbende was opgelegd. Na bezwaar door belanghebbende handhaafde de Inspecteur de naheffingsaanslag, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 26 november 2020 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat er schade aan de auto was, die niet was meegenomen in de berekening van de BPM. De Inspecteur betwistte dit en verwees naar een taxatierapport van Domeinen Roerende Zaken, waaruit bleek dat er geen schade was.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de auto in een mindere staat verkeerde dan de referentieauto’s in de koerslijst. Het Hof concludeerde dat de schade die boven de normale gebruiksschade uitging, werd vastgesteld op € 3.500. Dit leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 3.734. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de Inspecteur en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.666.