Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
10 juni 2020, dat de rechtbank Noord-Nederland heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.Waar deze procedure over gaat
4.De vaststaande feiten
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 6.865,82 nog een vordering van [appellant] op [geïntimeerde] van € 71.680,27 resteert.
6.Feiten na het vonnis van 15 april 2020
7.De vordering in hoger beroep
d.d. 24 oktober 2018 ad € 40.000,-;
€ 145.000,-bedraagt en voorts te bepalen dat een door Uw Gerechtshof benoemde
8.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste griefvoert [appellant] aan dat partijen ten behoeve van het appartement aan de [naam1] voor € 5.000,- ook (het gebruik van van) een garagebox hadden gekocht van de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE) van de Coöperatieve Serviceflat [naam1] . Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] die garage na het overlijden van vader verkocht aan de VvE, naar [appellant] aanneemt voor tenminste € 5.000,-, en dient de opbrengst van die verkoop in de verdeling te worden betrokken. In het vonnis van 15 april 2020 is dat ten onrechte niet gebeurd.
tweede griefheeft betrekking op het bedrag dat de rechtbank in aanmerking heeft genomen voor kosten die [appellant] na het overlijden van vader heeft voldaan voor de nalatenschap. De rechtbank heeft daarvoor € 7.623,92 in aanmerking genomen, verhoogd met € 7.000,- aan giften die [appellant] voor de nalatenschap heeft voldaan, totaal € 14.623,92 (zie rov. 4.35 sub f). Volgens [appellant] had dat bedrag € 11.584,- moeten zijn, eveneens nog te verhogen met € 7.000,- aan giften, dus € 18.584,- in totaal.
De rechtbank heeft die vaststelling van [geïntimeerde] overgenomen en daarbij opgemerkt dat de enkele verwijzing van [appellant] naar productie 7 niet volstaat.
8.9 In zijn grief beklaagt [appellant] zich erover dat de rechtbank zonder nadere overweging het standpunt van [geïntimeerde] heeft gevolgd. Volgens hem had de rechtbank de kostenopstelling moeten overnemen.
Zo heeft [geïntimeerde] bijvoorbeeld ter zake de post Yarden/verrekening Faber Uitvaartzorg (post 13 van € 1.589,94) betwist dat [appellant] die kosten voor zijn rekening heeft genomen. Het was daarom aan [appellant] om te onderbouwen dat hij die kosten wel heeft voldaan. [appellant] heeft echter zowel in eerste aanleg als in hoger beroep nagelaten om een bewijsstuk (zoals een bankafschrift) over te leggen waaruit kan blijken dat hij die kosten heeft voldaan.
richt zich in zijn grief niet tegen die motivering van de rechtbank voor de afwijzing van zijn gevorderde verklaring voor recht. Het hof acht die redenering op zichzelf ook steekhoudend.
grief 3keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de verkoop door [appellant] van de woonark [adres3] , gelegen aan de oever van de Krûsdobbe nabij [plaats2] , niet bij de verdeling in aanmerking moet worden genomen. In hoger beroep stelt [appellant] zich op het standpunt dat die woonark oorspronkelijk viel in de huwelijksgoederengemeenschap van de ouders en dat die na het overlijden van moeder voor 4/6 deel toebehoorde aan vader, en aan [geïntimeerde] en [appellant] ieder voor 1/6 deel. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] die woonboot onbevoegdelijk verkocht. De nalatenschap heeft daarom een vordering op [geïntimeerde] van tenminste € 145.000,-, het bedrag waarvoor [geïntimeerde] naar zijn zeggen de boot heeft verkocht. Volgens [appellant] was de werkelijke waarde echter nog (veel) hoger en zou de waarde na taxatie in de verdeling moeten worden betrokken.
Bijvoorbeeld betreft dit de vordering van [appellant] onder II om te bevelen tot het doen opmaken van en boedelbeschrijving. De rechtbank heeft gemotiveerd beslist waarom zij die, door [appellant] ook in eerste aanleg al ingestelde vordering, afwijst. [appellant] herhaalt die vordering weliswaar in hoger beroep, maar voert niet aan waarom de afwijzing van die vordering door de rechtbank zou moeten worden vernietigd.
Incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad dan wel tot het stellen van zekerheid
Nu in dit arrest gelijktijdig wordt beslist in de hoofdzaak is de grond aan die vorderingen komen te ontvallen. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen, zonder dat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
9.De slotsom
10.De beslissing
7 september 2021.