ECLI:NL:GHARL:2021:8585

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
200.295.675/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en parallel ouderschap in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 6 april 2021 de ondertoezichtstelling had verlengd, aangevochten. De kinderen stonden sinds 15 januari 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, na een periode van uithuisplaatsing in een pleeggezin van 11 juli 2019 tot 11 oktober 2020. De ouders, die sinds 2013 gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben een complexe relatie, gekenmerkt door een verstoorde verstandhouding en een loyaliteitsconflict bij de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen nog kwetsbaar is, ondanks hun terugplaatsing in de thuissituatie. De GI heeft aangegeven dat er nog steeds onrust en miscommunicatie tussen de ouders is, wat invloed heeft op de kinderen. Het hof heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd geacht, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de noodzaak van begeleiding in de opvoedsituatie. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee de ondertoezichtstelling is verlengd tot 12 oktober 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.675/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 516877)
beschikking van 9 september 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
kantoorhoudende te Almere,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 6 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en zoals hersteld bij beschikking van 27 mei 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 juni 2021;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (de raad) van 28 juni 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 9 juli 2021 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn sinds 2013 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2008, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2012.
De vader is niet de biologische vader van [de minderjarige1] . In 2017 hebben de vader en de moeder hun relatie verbroken.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 15 januari 2019 onder toezicht van de GI.
3.3
De kinderen zijn in de periode van 11 juli 2019 tot 11 oktober 2020, met een machtiging van de kinderrechter, geplaatst in een pleeggezin.
3.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 18 augustus 2020 de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] vastgesteld bij de vader en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder. Als zorgregeling is een regeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week van zondag 17:00 uur tot de zondag daarop 17:00 uur bij de vader respectievelijk de moeder verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 6 april 2021 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 12 oktober 2021.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de Gl tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder in haar hoger beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren met zoveel nodig bekrachtiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof met de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aanwezig zijn.
5.3
De ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is gelegen in de fors verstoorde verstandhouding tussen de ouders. De kinderen hebben veel last van de aanhoudende strijd en het wantrouwen tussen de ouders en bevinden zich in een loyaliteitsconflict. Verschillende instanties hebben forse zorgen geuit over de veiligheid en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen, welke zorgen zelfs hebben geleid tot een uithuisplaatsing. De veelvuldig ingezette (intensieve) hulpverlening heeft er helaas niet voor gezorgd dat de samenwerking tussen de ouders is verbeterd. Uiteindelijk is gekozen voor parallel ouderschap zodat er minimaal overleg tussen de ouders nodig is, zijn er concrete afspraken vastgelegd in een ouderschapsplan en is de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld. Dit heeft duidelijkheid gebracht. Sinds oktober 2020 wonen de kinderen weer thuis en verblijven zij de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader.
5.4
Ter zitting van het hof heeft de GI toegelicht dat begin dit jaar nog sprake was van onrust en miscommunicatie tussen de ouders, waar de kinderen last van hadden. Dit in combinatie met de prille thuisplaatsing van de kinderen en hun kwetsbaarheid door wat zij hebben meegemaakt was aanleiding om een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in te dienen voor een periode van zes maanden. Het streven was om in deze periode toe te werken naar het vrijwillig kader. De GI heeft de afgelopen tijd met de ouders gewerkt aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie (per e-mail) ter voorkoming van frustraties en discussies. Er is volgens de GI sprake van een stijgende lijn en het gaat goed met de kinderen bij beide ouders en op school. De kinderen zijn gestart met speltherapie en [de minderjarige1] heeft deze therapie inmiddels positief afgerond. Bij de ouders is individuele hulpverlening betrokken (geweest). De moeder heeft ter zitting bevestigd dat het goed gaat met de kinderen en dat zij zelf ook stappen heeft gezet. De GI heeft onlangs een verzoek bij de raad ingediend tot het afsluiten van de maatregel van de ondertoezichtstelling.
5.5
Ook het hof is van oordeel dat in de periode na de thuisplaatsing van de kinderen betrokkenheid van de GI noodzakelijk was om zicht te houden op de opvoedsituatie van de kinderen bij beide ouders en op naleving van de tussen hen gemaakte afspraken om herhaling van de situatie die tot een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen heeft geleid, in de toekomst te voorkomen. Het hof stelt vast dat mede dankzij de in het kader van de ondertoezichtstelling geboden hulp zowel de kinderen als de ouders een positieve ontwikkeling hebben laten zien. Dat de situatie echter nog wel kwetsbaar is blijkt uit het feit dat de ouders ook recent onenigheid hadden over een vakantie van de moeder met de kinderen naar Aruba met als gevolg een procedure bij de rechtbank ter verkrijging van vervangende toestemming voor deze vakantie. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling terecht is verlengd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 6 april 2021 en zoals hersteld bij beschikking van 27 mei 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, C. Koopman en M. Weissink, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 9 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.