ECLI:NL:GHARL:2021:8659

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.274.978/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst voor een pensioenverzekering en de toepassing van de uitloopregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. over de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst voor een pensioenverzekering. De appellant, die als directeur-grootaandeelhouder werkzaam was bij Formenta-Wego B.V., werd arbeidsongeschikt na de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst. Het hof oordeelt dat de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst per 1 januari 2013 rechtsgeldig was en dat er geen verlengingsovereenkomst tot stand is gekomen. De appellant stelde dat hij onder de uitloopregeling viel, maar het hof concludeert dat hij niet onder deze regeling valt, aangezien zijn arbeidsongeschiktheid pas na de beëindiging van de overeenkomst is ingetreden. De kantonrechter had eerder de vordering van de appellant afgewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. De appellant wordt in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.274.978/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7711972)
arrest van 14 september 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B. van Dijk, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap
Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Achmea,
advocaat: mr. S. van der Vegt, die kantoor houdt te Deventer.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 december 2019 dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 27 februari 2020;
- de memorie van grieven (met producties) van 21 juli 2020;
- de memorie van antwoord van 29 september 2020.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3.
Waar gaat deze procedure over?
Dit geschil gaat over de vraag of op het moment dat [appellant] arbeidsongeschikt werd nog een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor hem gold. Het hof is het met de kantonrechter eens dat op dat moment die verzekering al was beëindigd. Het hof zal die beslissing hierna uitleggen.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
4.1
[appellant] is in de periode van 1 april 2002 tot 1 december 2014 werkzaam geweest voor Formenta-Wego B.V. (hierna te noemen: Formenta). [appellant] was [functie] van Formenta. [appellant] is op 13 maart 2013 als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt geworden.
4.2
Formenta is met ingang van 1 januari 2003 met Achmea een (uitvoerings)overeenkomst aangegaan betreffende een collectieve pensioenverzekering ten behoeve van haar werknemers (verder: de uitvoeringsovereenkomst). Als adviseur van Formenta trad Meeùs Assurantiën (hierna te noemen: Meeùs) op. Onderdeel van de pensioenverzekering was een arbeidsongeschiktheidsverzekering. [appellant] was deelnemer in deze pensioenregeling.
4.3
Achmea heeft op 26 september 2012 een brief met de volgende inhoud aan Meeùs verzonden:
“Via uw bemiddeling is bij ons de uitvoeringsovereenkomst, Pensioenplan, voor Formenta-Wego Vlaggenmasten afgesloten. Op 1 januari 2013 zal deze uitvoeringsovereenkomst onder nummer [nummer1] en [nummer2] de einddatum bereiken. Het product Pensioenplan wordt door ons niet langer verkocht. Wij kunnen dan ook de uitvoeringsovereenkomst niet verlengen op basis van de huidige productvoorwaarden. Dit betekent dat de huidige uitvoeringsovereenkomst op basis van artikel 6 lid 2 door ons per 1 januari 2013 wordt opgezegd. Wel kunnen we uw klant natuurlijk een nieuw pensioenproduct aanbieden.
Uw rol als adviseur
Wij hebben de werkgever door middel van bijgevoegde brief op de hoogte gesteld van de opzegging per 1 januari 2013. In deze brief geven wij aan dat we gezamenlijk met u de mogelijkheden voor een nieuw voorstel onderzoeken. Het kan zijn dat u hierover al met ons in gesprek bent, in dat geval dient deze brief alleen ter informatie. Zo niet, dan zullen wij binnenkort contact met u opnemen over de
alternatieve mogelijkheden voor uw klant. Uw rol bij de tijdige verlenging in een nieuw product is cruciaal. (...)”
4.4
Op dezelfde dag heeft Achmea ook een brief met soortgelijke inhoud aan Formenta verzonden:
“U bent met Avéro Achmea een uitvoeringsovereenkomst overeengekomen voor het pensioenproduct Pensioenplan. Op 1 januari 2013 zal deze uitvoeringsovereenkomst onder nummer [nummer1] en [nummer2] de einddatum bereiken. Het product Pensioenplan wordt door ons niet langer verkocht. Wij kunnen dan ook de uitvoeringsovereenkomst niet verlengen op basis van de huidige productvoorwaarden. Dit betekent dat de huidige uitvoeringsovereenkomst op basis van artikel 6 lid 2 door ons per 1 januari 2013 wordt opgezegd.
Wij willen u wel graag als klant behouden. Uw adviseur Meeùs Assurantiën BV is ook door ons op de hoogte gebracht. Gezamenlijk zullen wij de mogelijkheden onderzoeken voor een nieuw voorstel.”
4.5
Achmea heeft, na bemiddeling door Meeùs, een op 21 december 2012 namens Achmea ondertekende ‘Uitvoeringsovereenkomst Avéro Achmea Koersgarantie Pensioenplan’ met bijlagen aan Formenta toegezonden. Deze uitvoeringsovereenkomst is op 15 maart 2013 namens Formenta door [appellant] ondertekend en aan Achmea geretourneerd (verder: de verlengingsovereenkomst).
Artikel 6 lid 1 van de verlengingsovereenkomst bepaalt:
“De uitvoeringsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2013 en wordt aangegaan voor een periode van een jaar.”
4.6
Op 23 april 2013 heeft Achmea een brief aan Formenta gezonden met onder meer
de navolgende inhoud:
“Op 26 september 2012 hebben wij het bij ons aflopende pensioencontract per de afloopdatum van 1 januari 2013 opgezegd. Van uw adviseur, Meeùs Assurantiën BV, hebben wij het verzoek ontvangen om het huidige contract met 1 jaar te verlengen tot 1 januari 2014. Wij zijn hier, bij uitzondering, toe bereid. Naar aanleiding van dit verzoek hebben wij nieuwe documenten opgesteld die door u getekend dienden te worden. Deze hebben wij inmiddels retour ontvangen.
Hierbij kwam echter gelijktijdig het verzoek om 2 van de 6 polissen te beëindigen. De betreffendedeelnemers hebben per 1 januari 2013 afstand gedaan van pensioen. Wij kunnen hier niet mee akkoord gaan. Dit is ook meegedeeld aan uw adviseur. Volledigheidshalve bevestigen wij hierbij ook aan u onder welke voorwaarden het contract bij ons verlengd kan worden:
• De bevestiging dat deelnemer (...) en [appellant] blijven deelnemen aan de regeling en dus geen afstand doen van pensioen
• De achterstallige premie van € 8.086,52. (...)
De bevestiging en de achterstallige premie ontvangen wij graag voor 1 mei 2013. Indien dit niet het geval is gaan wij ervan uit dat u niet gebruik maakt van ons aanbod tot verlenging en wordt het contract beëindigd.”
4.7
Bij brief van 1 mei 2013 heeft Achmea onder meer aan Formenta, ter attentie van
[appellant] , bericht:
“Tot onze spijt hebben wij geen reactie van u mogen ontvangen op onze brief van
23 april 2013. Wij zijn om die reden dan ook genoodzaakt om de pensioenpolissen van uw werknemers premievrij te maken per 1 januari 2013. Dit is de datum waarop het contract door ons is opgezegd en helaas zijn wij niet met elkaar tot overeenstemming gekomen over de wijze waarop het pensioencontract eventueel bij ons gecontinueerd had kunnen worden.
Wij wijzen u graag op de gevolgen die het beëindigen van de overeenkomst met zich mee kan brengen.
Uitlooprisico
Bij Avéro Achmea valt de bij ons op de einde contractsdatum bekende zieke
deelnemer onder het uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat als deze zieke deelnemer na 104 weken ziekte aansluitend in de WIA terecht komt, de oorspronkelijke pensioenverzekering hersteld zal worden. (...)”
4.8.
Achmea is aanvankelijk na 1 januari 2013 premies bij Formenta blijven incasseren.
Formenta heeft deze (deels) gestorneerd.
4.9.
Bij brief van 28 oktober 2014 heeft Achmea aan [appellant] onder meer het
navolgende bericht:
“Naar aanleiding van uw arbeidsongeschiktheidsmelding heeft mijn collega de heer R(...) u een brief gestuurd. (...) Wat mijn collega helaas niet heeft opgemerkt is dat uw polis per 1 januari 2013 premievrij is gemaakt. Met ingang van deze datum is uw polis aangepast, uw arbeidsongeschiktheidsdekkingen zijn per genoemde datum komen te vervallen. (...)
Uw arbeidsongeschiktheid is ontstaan op 13 maart 2013, toen was er geen sprake meer van een arbeidsongeschiktheidsdekking. Dit betekent dat wij u geen uitkering en/of premievrijstelling in verband met arbeidsongeschiktheid kunnen verlenen. (...)”
4.1
Bij brief van 17 november 2014 heeft Achmea daaraan nog het navolgende toegevoegd:
“Hoewel ons eerder ingenomen standpunt onverminderd van toepassing is wil ik u toch op de hoogte brengen van het advies van de medisch adviseur. Hij heeft mij laten weten dat aan u geen uitkering en/of premievrijstelling kan worden toegekend. Dit heeft te maken met een uitsluiting die in de polisvoorwaarden is opgenomen het betreft deel 2 van de voorwaarden, artikel 9 lid 3.”
4.11
Bij besluit van 7 januari 2015 heeft het UWV aan [appellant] een WIA-uitkering toegekend met ingang van 11 maart 2015.

5.De vordering en beslissing in de procedure bij de kantonrechter

5.1
[appellant] heeft bij de kantonrechter kort samengevat gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat hij op de eerste dag van arbeidsongeschiktheid arbeidsongeschiktheidsdekking had en dat Achmea wordt veroordeeld tot uitbetaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
5.2
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Volgens de kantonrechter staat de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst per 1 januari 2013 voldoende vast. De verlengde overeenkomst is niet tot stand gekomen omdat Formenta/ [appellant] voor Achmea niet acceptabele voorwaarden had gesteld. Ook als Achmea aan het verzoek van Formenta/ [appellant] om [appellant] buiten de verlengingsovereenkomst te houden tegemoet was gekomen, was voor [appellant] geen sprake geweest van dekking tegen arbeidsongeschiktheid. [appellant] viel niet onder het uitlooprisico, omdat zijn ziekte is ingetreden na de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst. Aan het subsidiaire beroep van Achmea op de uitsluitingsclausule (alcoholgebruik) is de kantonrechter niet toegekomen.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

6.1
[appellant] vordert in hoger beroep dat het hof, onder vernietiging van het vonnis van de kantonrechter, zijn in eerste aanleg ingestelde vordering alsnog toewijst. Hij heeft acht genummerde bezwaren (grieven) geformuleerd die het hof hierna onderwerpsgewijs zal bespreken.
De uitvoeringsovereenkomst is per 1 januari 2013 opgezegd
6.2
De centrale stelling van [appellant] is dat de hiervoor onder 4.3 en 4.4 geciteerde brieven van 24 september 2012 Formenta en Meeùs niet hebben bereikt en dat daarom geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de uitvoeringsovereenkomst.
6.3
Het hof oordeelt met de kantonrechter dat Achmea in ieder geval voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opzeggingsbrief van 24 september 2012 Meeùs heeft bereikt. [appellant] heeft, zonder verdere toelichting, gesteld dat Meeùs deze brief niet zou hebben ontvangen, maar heeft erkend dat Meeùs na 24 september 2012 namens Formenta heeft onderhandeld over de verlengingsovereenkomst die Achmea op 21 december 2012 heeft ondertekend. Dat volgt ook uit de door [appellant] in hoger beroep nog overgelegde e-mail van Meeùs aan [appellant] van 14 december 2012. Volgens [appellant] zou de verlengingsovereenkomst niet het gevolg zijn van de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst, maar van onderhandelingen over door Formenta gewenste kostenreductie in verband met de gevolgen van de kredietcrisis. Daarvan blijkt echter niets, ook niet uit de zojuist genoemde e-mail. Het hof verwijst ook naar het begin van het in rov. 4.6 weergegeven citaat uit de brief van Achmea van 23 april 2013 waarvan de ontvangst door [appellant] niet is betwist. Daarin staat dat de onderhandelingen voortvloeiden uit de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst en gingen over voortzetting daarvan, dus niet over kostenreductie daarvan.
6.4
Onbetwist is dat Meeùs optrad als adviseur van Formenta bij de uitvoeringsovereenkomst. De ontvangst van de opzegging door Meeùs heeft daarmee ook te gelden als ontvangst van de opzegging door Formenta.
6.5
Het hof voegt hier nog aan toe dat [appellant] niet heeft betwist dat de uitvoeringsovereenkomst afliep op 1 januari 2013. De onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst vormen een contra-indicatie dat Formenta ervan uit kon gaan dat de uitvoeringsovereenkomst stilzwijgend zou worden voortgezet.
6.6
[appellant] heeft verder nog aangevoerd dat uit de slotzin van het citaat uit de brief van 23 april 2013 (rov 4.6) zou volgen dat de overeenkomst door Achmea pas tegen een latere datum dan 1 januari 2013 is opgezegd. Het hof leest dat niet in deze brief, waarin immers wordt verwezen naar de opzegging tegen 1 januari 2013 en de voorwaarden die Formenta heeft gesteld aan de verlengingsovereenkomst.
6.7
De grieven 1 en 2 treffen geen doel
De verlengingsovereenkomst is niet tot stand gekomen
6.8
[appellant] betoogt dat als de uitvoeringsovereenkomst al per 1 januari 2013 is beëindigd, op die datum sprake was van een verlengingsovereenkomst die eerst per
1 mei 2013 is beëindigd, zodat [appellant] daaraan rechten kan ontlenen.
6.9
Het hof oordeelt met de kantonrechter dat van wilsovereenstemming over de verlengingsovereenkomst, ondanks de ondertekening door beide partijen van het contract, geen sprake is geweest. Vaststaat dat Formenta/ [appellant] voorwaarden aan de verlengingsovereenkomst heeft gesteld, namelijk de beëindiging van de onderliggende pensioenovereenkomsten voor [appellant] zelf en een andere medewerker van Formenta. Ook staat vast dat Formenta op die grond de incasso van de premies voor de verlengingsovereenkomst, voor zover die zagen op deze beide medewerkers, heeft doen storneren. Achmea heeft met dit wijzigingsvoorstel van Formenta niet ingestemd en heeft dit uitdrukkelijk afgewezen bij de brief van 23 april 2013. Op die brief en de daarin genoemde voorwaarde van Achmea heeft Formenta niet meer gereageerd. Over voortzetting van de pensioenovereenkomst ten behoeve van [appellant] na 1 januari 2013 bestond tussen Formenta en Achmea geen wilsovereenstemming. Aangezien Formenta het aanbod van Achmea tot voorzetting van de uitvoeringsovereenkomst na 1 januari 2013 voor het gehele personeelsbestand niet heeft aanvaard en een afwijkend voorstel heeft gedaan aan Achmea dat door Achmea van de hand is gewezen, is de verlengingsovereenkomst nooit tot stand gekomen, zodat deze overeenkomst ook niet per 1 mei 2013 is opgezegd.
6.1
De grieven 3 en 4 treffen evenmin doel.
De uitloopregeling is niet op [appellant] van toepassing
6.11
[appellant] heeft verder aangevoerd dat hij onder de uitloopregeling valt. De uitloopregeling heeft betrekking op werknemers die al ziek waren vóór de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat de uitvoeringsovereenkomst per 1 januari 2013 is opgezegd en de verlengingsovereenkomst niet tot stand is gekomen. [appellant] is eerst op 13 maart 2013 als gevolg van ziekte uitgevallen, dus na 1 januari 2013. Daarmee valt hij niet onder de uitloopregeling. Het hof onderschrijft wat de kantonrechter hierover verder heeft overwogen. Het hof leest in de passage in de brief van 1 mei 2013 (rov 4.7) over het uitlooprisico niet iets anders en verwerpt de stelling van [appellant] dat Achmea met deze passage hem op het oog had en de uitloopregeling op hem van toepassing heeft geacht.
6.12
Ook grief 5 treft geen doel.
De overige grieven hoeft het hof niet te behandelen.
6.13
De verdere grieven (genummerd 7 en 8, in de toelichting echter aangeduid als de grieven 6 tot en met 10) bouwen op de hiervoor besproken grieven voort en hebben geen zelfstandige betekenis, zodat het hof deze grieven niet verder hoeft te bespreken. Zij delen het lot van de grieven 1 tot en met 5.
Het hof hoeft bij deze uitkomst, evenals de kantonrechter, niet in te gaan op de overige verweren van Achmea tegen de vordering van [appellant] , waaronder het beroep op de uitsluitingsclausule.
Het bewijsaanbod wordt gepasseerd
6.14
Het hof gaat voorbij aan het in algemene bewoordingen vervatte bewijsaanbod van [appellant] , omdat dat onvoldoende is toegelicht.
De slotsom
6.15
De grieven slagen niet, zodat het hof het vonnis van de kantonrechter zal bekrachtigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van de procedure in
hoger beroep veroordelen, aan de zijde van Achmea te begroten op het geheven griffierecht voor verschotten en op 1 punt naar tarief II van het liquidatietarief voor salaris van de advocaat.
6.16
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 10 december 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, A.E.F. Hillen en A.A. van Rossum en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
14 september 2021.