ECLI:NL:GHARL:2021:8739

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
200.289.013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over kinderen na langdurige uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun kinderen. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, waren in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 30 oktober 2020 had besloten het gezag van de ouders te beëindigen en de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) tot voogd te benoemen. De ouders voerden aan dat er geen noemenswaardige geschillen waren met de pleegouders en dat zij in staat waren om een veilige opvoedsituatie te bieden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ouders niet in staat zijn om aan de behoeften van de kinderen te voldoen, vooral gezien de langdurige uithuisplaatsing en de intensieve begeleiding die zij hebben ontvangen. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor hun ontwikkeling en stabiliteit. De ouders blijven echter betrokken in het leven van de kinderen, ondanks de beëindiging van het gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.013
(zaaknummer rechtbank Overijssel 246678)
beschikking van 16 september 2021
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de vader, en
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende op een geheim adres,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
de verschillende pleegouders van de kinderen,
wonende op bij de GI bekende adressen,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 30 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 januari 2021;
- het verweerschrift van de raad met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- [naam1] namens de raad,
- [naam2] namens de GI.
De verschillende pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2009 te [plaats1] ,
- [de minderjarige2] , [in] 2012, te [plaats2] , en
- [de minderjarige3] , [in] 2016 te [plaats3] .
Tot de bestreden beschikking waren de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 15 november 2017 heeft de kinderrechter, op verzoek van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 15 november 2018, alsmede machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot uiterlijk 15 november 2018.
3.3
De ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 6 november 2019 voor de duur van een jaar, tot 15 november 2020.
3.4
[de minderjarige1] verblijft sinds 24 januari 2019 in een gezinshuis. [de minderjarige2] woont sinds 7 april 2018 in het gezin van de familie [naam3] . [de minderjarige3] woont sinds april 2021 in hetzelfde gezinshuis als [de minderjarige1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
4.2
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
De ouders kunnen zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voeren daartoe het volgende aan. Volgens de ouders zijn er geen (noemenswaardige) geschillen tussen de ouders en de pleegouders die tot gevolg hebben dat gezagsbeslissingen niet kunnen worden genomen. De samenwerking gaat juist heel goed en er is een stijgende lijn zichtbaar. Er is dan ook niet voldaan aan de wettelijke vereisten om het gezag over de kinderen te beëindigen. Er wordt verder alleen gekeken naar het verleden en niet naar de actuele situatie en de positieve ontwikkelingen van de ouders zijn onvoldoende in de beoordeling betrokken. De ouders zijn in staat de kinderen een veilige opvoedsituatie te bieden; er wordt ook niet onderbouwd dat dit niet het geval is, waardoor de ouders zich moeilijk kunnen verweren. Het raadsrapport waar de gezagsbeëindiging op is gebaseerd is volgens de ouders bovendien niet actueel en staat vol onwaarheden. De jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing zijn inherent aan het wettelijk systeem, maar dat maakt volgens de ouders nog niet dat het gezag van de ouders moet worden beëindigd. De wens van de ouders dat de kinderen weer thuis komen wonen, is een legitieme wens en behoeft een meer concreet en actueel onderzoek dan tot nu toe heeft plaatsgevonden. Bovendien is er sprake van veel weerstand vanuit de GI, waardoor een objectief onderzoek moeilijk is uit te voeren, aldus nog steeds de ouders.
5.4
De raad voert verweer. Volgens de raad is het in het belang van de kinderen dat zij weten waar zij opgroeien. Als deze duidelijkheid er is, kunnen de ouders hun gedrag ook beter afstemmen op de wensen van de kinderen. De kinderen hebben allemaal een specifieke opvoedvraag en vragen meer dan een gemiddeld kind van hun opvoeder. Het is de ouders niet gelukt om de kinderen dat te bieden, ook niet met intensieve begeleiding. Er is volgens de raad dus geen zicht op thuisplaatsing van de kinderen. Volgens de raad voeden de ouders de onzekerheid van de kinderen over hun opvoedperspectief, door bijvoorbeeld thuis ingerichte kamers voor de kinderen te hebben. De raad meent dat beëindiging van het gezag de kinderen onder deze omstandigheden daarom meer zekerheid biedt.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om het gezag van de ouders over de kinderen te beëindigen. Het hof voegt hier het volgende aan toe. Het hof prijst de inzet van de ouders en hun samenwerking met de pleegouders, maar benadrukt ook dat de kinderen al langdurig uit huis geplaatst zijn. Het hof begrijpt de strijdbaarheid van de ouders en hun wens dat de kinderen thuis komen wonen, maar daarvoor is de aanvaardbare termijn inmiddels verstreken. Anders dan de ouders aanvoeren, is het hof bovendien van oordeel dat de ouders niet in staat zijn om voor de kinderen te zorgen, omdat zij onvoldoende bij de kinderen kunnen aansluiten en in hun behoeften kunnen voorzien. Dit is de ouders niet gelukt, ook niet na de inzet van intensieve hulpverlening, waarbij het hof van belang oordeelt dat de kinderen door hun belaste voorgeschiedenis meer vragen van hun opvoeders dan een gemiddeld kind.
5.6
Het hof begrijpt dat deze beslissing voor de ouders teleurstellend is, maar oordeelt dat beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het voorgaande neemt niet weg dat de ouders altijd de ouders van de kinderen zullen zijn en dat zij in het leven van de kinderen betrokken zullen blijven.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.2
Gelet op de aard van de onderhavige procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 30 oktober 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en M.J. Vos, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 16 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.