In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz). De advocaat-generaal verzocht het hof om een zorgmachtiging te verlenen, onder de voorwaarde dat in een gelijktijdig aanhangige zaak de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling zou worden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de psychische situatie van de betrokkene, die lijdt aan schizofrenie, stabiel is en dat hij medicatietrouw is. Deskundigen verwachten dat de betrokkene ook in de toekomst zijn medicatie zal blijven gebruiken. Het hof concludeert dat er geen ernstig nadeel is en dat niet voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zoals bedoeld in artikel 3:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging wordt dan ook afgewezen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 26 augustus 2021, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, de advocaat-generaal, en een psychiater aanwezig waren. De advocaat-generaal heeft de noodzaak van een zorgmachtiging benadrukt, gezien de complexe situatie van de betrokkene, maar het hof oordeelt dat de huidige zorgstructuur voldoende is om de betrokkene te ondersteunen. De reclasseringswerker en psychiater hebben ook verklaard dat de betrokkene goed functioneert binnen de huidige zorgstructuur en dat er geen acute noodzaak is voor verplichte zorg. Het hof wijst het verzoek van de officier van justitie af, met de mogelijkheid voor beroep in cassatie bij de Hoge Raad.