ECLI:NL:GHARL:2021:8786

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
200.298.762/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot zorgmachtiging in het kader van de Wet forensische zorg en Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz). De advocaat-generaal verzocht het hof om een zorgmachtiging te verlenen, onder de voorwaarde dat in een gelijktijdig aanhangige zaak de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling zou worden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de psychische situatie van de betrokkene, die lijdt aan schizofrenie, stabiel is en dat hij medicatietrouw is. Deskundigen verwachten dat de betrokkene ook in de toekomst zijn medicatie zal blijven gebruiken. Het hof concludeert dat er geen ernstig nadeel is en dat niet voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zoals bedoeld in artikel 3:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging wordt dan ook afgewezen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 26 augustus 2021, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, de advocaat-generaal, en een psychiater aanwezig waren. De advocaat-generaal heeft de noodzaak van een zorgmachtiging benadrukt, gezien de complexe situatie van de betrokkene, maar het hof oordeelt dat de huidige zorgstructuur voldoende is om de betrokkene te ondersteunen. De reclasseringswerker en psychiater hebben ook verklaard dat de betrokkene goed functioneert binnen de huidige zorgstructuur en dat er geen acute noodzaak is voor verplichte zorg. Het hof wijst het verzoek van de officier van justitie af, met de mogelijkheid voor beroep in cassatie bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
Afdeling strafrecht
Zaak- / rekestnummer: 200.298.762/01
Verzoekschrift voor de afgifte van een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, Wet forensische zorg (Wfz) juncto artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, hierna: de officier van justitie,
met betrekking tot:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
wonende op [adres] in [woonplaats] .
hierna: betrokkene,
bijgestaan door raadsvrouw mr. L.C. Trompetter, advocaat te Amsterdam.

1.Procesverloop

1.1.
De officier van justitie heeft verzocht een zorgmachtiging ten behoeve van betrokkene te verlenen. Dit verzoekschrift is op 12 augustus 2021 bij het hof binnengekomen. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de aanbiedingsbrief van [naam] van 6 augustus 2021
  • de medische verklaring van 30 juli 2021;
  • het zorgplan van 7 juni 2021;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur van 2 augustus 2021;
  • het historisch overzicht van 6 augustus 2021;
  • het uittreksel justitiële documentatie van 6 augustus 2021;
  • het informatierapport mutaties van de politie van 6 augustus 2021;
  • de Pro Justitia-rapportage, opgemaakt op 10 januari 2012 door E.A.M. Schouten, psychiater en op 13 maart 2012, door P.E. Geurkink, psycholoog;
  • de Pro Justitia-rapportage, opgemaakt op 23 december 2016 door H.L.C. Morre, psychiater en op 15 februari 2017, door P.E. Geurkink, psycholoog;
  • de Pro Justitia-rapportage, opgemaakt op 17 december 2017 door H.L.C. Morre, psychiater en P.E. Geurkink, psycholoog;
  • de Pro Justitia-rapportage, opgemaakt op 28 november 2018 door M.A. Weeda, psychiater;
  • de Pro Justitia-rapportage, opgemaakt op 29 december 2019 door M.M. Sprock, psychiater;
  • de Pro Justitia-rapportage, opgemaakt op 15 december 2020 door M.A. Weeda, psychiater en op 8 maart 2021 door P.E. Geurkink, psycholoog;
  • het verlengingsadvies van Inforsa van 9 februari 2021;
  • het voortgangsverslag van Inforsa van 1 oktober 2020;
  • het voortgangsverslag van Inforsa van 4 mei 2021;
  • de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2021.
1.2.
Na indiening van het verzoekschrift is nog een brief van [naam] ontvangen van 25 augustus 2021.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021 in het gebouw van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, ter zitting van de kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Op deze zitting werd tevens behandeld het beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2021 om de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de betrokkene af te wijzen.
1.4.
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • betrokkene met zijn hierboven genoemde advocaat;
  • mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal;
  • A.A.R. de Kom, psychiater en zorgverantwoordelijke;
  • [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Inforsa.

2.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft het hof verzocht een zorgmachtiging te verlenen indien in de gelijktijdig aanhangige zaak waarin de verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling aan de orde is, de vordering van de officier van justitie tot verlenging van die maatregel met de duur van één jaar zal worden afgewezen. Er is bij betrokkene sprake van schizofrenie in combinatie met verslavingsproblematiek. Dat is een complex ziektebeeld. Betrokkene gebruikt depotmedicatie en heeft voor de korte termijn voldoende zorg om zich heen, maar het is de vraag hoe dat op langere termijn zal zijn. De advocaat-generaal vraagt zich af wat er zal gebeuren als betrokkene met zijn medicatie stopt en gaat decompenseren. De kans is aanwezig dat betrokkende dan gevaarlijk gedrag voor anderen en zichzelf zal gaan vertonen. Teneinde de terbeschikkinggestelde een kans te bieden om in de samenleving te overleven is medicatie noodzakelijk en een strakker kader geboden. Er is alle reden om in geval de maatregel van terbeschikkingstelling wordt beëindigd, betrokkene een strakker kader te blijven bieden waarin een eventuele crisissituatie, waardoor ernstig nadeel ontstaat, kan worden afgewend.

3.Toelichting reclasseringswerker

De reclasseringswerker heeft toegelicht dat er geen reden is om te twijfelen aan de bereidheid van betrokkene om door te gaan met het gebruik van depotmedicatie. Volgens de reclasseringsmedewerker is betrokkene ervan overtuigd dat depotmedicatie nodig is om zijn situatie stabiel te houden. In het verleden heeft betrokkene wel gevraagd naar de mogelijkheden voor het verlagen van de dosis van de medicatie in verband met de bijwerkingen en dat is ook door zijn psychiater onderzocht. Toen bleek dat een verlaging niet aan de orde was, heeft betrokkene dat ook geaccepteerd. De reclasseringswerker is ervan overtuigd dat betrokkene ook na beëindiging van terbeschikkingstelling zijn medicatie zal blijven gebruiken.
Indien de maatregel van terbeschikkingstelling wordt beëindigd en ook geen zorgmachtiging wordt verleend, zal betrokkene voor hulpverlening overgaan naar de reguliere geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Betrokkene woont in een woning die nog op naam staat van [woonbegeleiding] woonbegeleiding in Amsterdam. Tot het moment dat de woning op naam van betrokkene wordt gesteld, zal hij wekelijks woonbegeleiding blijven ontvangen. Daarnaast is er begeleiding op de dagbesteding van betrokkene. De begeleiding heeft ook een signalerende functie in geval betrokkene met zijn depotmedicatie zal stoppen.
Volgens de reclasseringswerker is één van de belangrijke beschermende factoren dat betrokkene beschikt over een voldoende sociaal netwerk. Betrokkene heeft dagelijks contact met zijn broer, die heel belangrijk voor hem is. Daarnaast heeft hij een bewindvoerder.
De reclasseringsmedewerker schat het recidiverisico als laag in.

4.Toelichting psychiater

De psychiater heeft aangegeven dat betrokkene zich uitstekend houdt aan de voorschriften en leefregels die hem worden voorgehouden. Tot dusverre heeft betrokkene ook goed meegewerkt aan zijn depotmedicatie. Desgevraagd heeft de psychiater verklaard dat indien betrokkene stopt met de medicatie het dagen of weken, maar ook maanden of jaren kan duren voordat er sprake is van decompensatie, dat is op voorhand moeilijk te voorspellen.
Volgens de psychiater kan hij zich als behandelaar van betrokkene niet uitlaten over de noodzaak van een zorgmachtiging. Daar is het onafhankelijk advies voor bedoeld. Desgevraagd heeft de psychiater aangegeven dat de door hem in het zorgplan beschreven doelstellingen van de verplichte zorg niet zien op de huidige situatie van betrokkene, maar zien op de situatie in geval die verslechtert en moet worden hersteld.

5.Standpunt van betrokkene

Namens de betrokkene is aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat er niet aan de criteria van ernstig nadeel en geen mogelijkheden voor zorg op vrijwillige basis wordt voldaan.
Daartoe is aangevoerd dat er op dit moment geen sprake is van (dreigend) ernstig nadeel. De psychische situatie van betrokkene is in het verleden slecht geweest, maar die is nu stabiel. Betrokkene houdt zich aan alle afspraken en aanwijzingen. De reclassering acht een zorgmachtiging niet noodzakelijk. De behandeld psychiater van betrokkene heeft dat ook niet gezegd.
Bovendien zijn er voldoende mogelijkheden voor zorg op vrijwillige basis. Gebleken is dat betrokkene medicatietrouw is. Betrokkene heeft verklaard ook op vrijwillige basis zijn depotmedicatie te zullen blijven gebruiken, omdat hij zich er bewust van is dat medicatie noodzakelijk is om stabiel te blijven. Daarnaast is betrokkene goed ingebed in zorg. Indien betrokkene zich in de toekomst zal verzetten tegen inname van de benodigde medicatie kan en zal adequaat ingegrepen kunnen worden.

6.Beoordeling

6.1.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofrenie.
6.2.
Naar het oordeel van het hof leidt de bij betrokkene vastgestelde stoornis vanwege het behandel- en begeleidingskader niet tot ernstig nadeel. Gebleken is dat psychische situatie van betrokkene stabiel is. Hij is medicatietrouw en heeft aangegeven ook op vrijwillige basis zijn depotmedicatie te blijven gebruiken. De deskundigen verwachten ook dat betrokkene dit zal blijven doen en daarmee gaat het hof ervan uit dat deze intentie voldoende bestendig is. Aldus is verplichte zorg niet aan de orde. Betrokkene woont zelfstandig en heeft voorlopig nog woonbegeleiding.
Daarnaast ontvangt hij begeleiding op de dagbesteding waar hij naartoe gaat. Hij is goed ingebed in hulpverlening en heeft een redelijk sociaal netwerk. Er zal dan ook tijdig gesignaleerd en ingegrepen kunnen worden in geval de situatie van betrokkene zou verslechteren.
6.3.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:3 van de Wvggz. Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging zal dan ook worden afgewezen.

7.Beslissing

Het hof:
wijst afhet verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. M.J. Vos als raadsheren,
en dr. J. Lucieer en drs. I.M. van Woudenberg als raden,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Broersma als griffier,
en op 9 september 2021 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Tegen de beschikking van dit hof staat voor betrokkene en officier van justitie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen door een advocaat middels het indienen van een verzoekschrift bij de griffie van de Hoge Raad, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.