ECLI:NL:GHARL:2021:9382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.294.500/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht: Opzegging huur zonder medewerking medehuurder in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om de opzegging van een huurovereenkomst door een huurder, [appellant], die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter. De huurder had de huur van een woning gehuurd van Stichting Ymere en was gehuwd met [de echtgenote], die medehuurder was. Na de echtscheiding, die op 22 november 2019 werd uitgesproken, heeft de huurder de woning verlaten en de huur per WhatsApp opgezegd. Ymere heeft de opzegging echter niet geaccepteerd en heeft de huurder gedagvaard wegens huurachterstand. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst niet was geëindigd door het vertrek van de huurder en dat de opzegging per WhatsApp niet rechtsgeldig was. De huurder heeft in hoger beroep de grieven tegen deze uitspraak ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat de bezwaren ongegrond zijn. Het hof bevestigt dat een huurder de huur kan opzeggen zonder instemming van de medehuurder, mits de wettelijke formaliteiten in acht worden genomen. De opzegging per WhatsApp voldeed niet aan de vereisten van de wet, en de huurder blijft hoofdelijk aansprakelijk voor de huurachterstand. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de huurder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.294.500/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 8662258)
arrest van 5 oktober 2021
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P. de Haan,
tegen
Stichting Ymere,
gevestigd in Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Ymere,
in hoger beroep niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in het incident van 21 oktober 2020 en het eindvonnis van 17 februari 2021, gewezen door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere.
1.2
[appellant] is bij dagvaarding van 11 mei 2021 in hoger beroep gekomen van het eindvonnis. Aan Ymere is verstek verleend. [appellant] heeft een memorie van grieven genomen. Vervolgens heeft hij de stukken overgelegd voor uitspraak en heeft het hof arrest bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
[appellant] heeft een woning gehuurd van Ymere. Hij is gehuwd geweest met [de echtgenote] , die op grond van de wet medehuurster werd. [appellant] heeft de woning omstreeks augustus/september 2019 verlaten en op 22 november 2019 is de echtscheiding tussen [appellant] en [de echtgenote] uitgesproken, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat [de echtgenote] huurster zal zijn van de voormalige echtelijke woning met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. [de echtgenote] is in hoger beroep gegaan tegen de echtscheiding, waardoor inschrijving pas op 22 april 2021, na de bestreden uitspraak van de kantonrechter, heeft plaatsgevonden.
2.2
Ymere heeft [appellant] en [de echtgenote] op 20 juli 2020 gedagvaard en gevorderd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden wegens een huurachterstand van enkele maanden vanaf 1 oktober 2019, onder hoofdelijke veroordeling van de huurder en de medehuurster tot betaling van de achterstand met incassokosten en de vergoeding voor gebruik van het gehuurde tot ontruiming. [de echtgenote] heeft verstek laten gaan.
[appellant] heeft aansprakelijkheid voor de vanaf 1 oktober 2019 onbetaalde huur betwist omdat hij de woning heeft verlaten, in november 2019 de huur per WhatsApp heeft opgezegd tegen 31 december 2019 en omdat het huurrecht op 22 november 2019 is toegekend aan [de echtgenote] . Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat hij de dupe zou zijn van haar kansloze beroep tegen de echtscheiding, zo stelde [appellant] .
[appellant] heeft op 17 november 2020 een digitaal opzeggingsformulier van Ymere onvolledig ingevuld en opgestuurd. Ymere wilde noch de opzegging per WhatsApp noch de opzegging per formulier, waaraan [de echtgenote] niet meewerkte, accepteren.
2.3
De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis geconstateerd dat de echtscheiding niet was ingeschreven in de registers. De kantonrechter heeft verder overwogen dat aan de huurovereenkomst van [appellant] geen einde is gekomen door zijn feitelijke vertrek en dat het WhatsAppbericht uit november 2019 voor een opzegging onvoldoende is. Gelet op de opzegging via het formulier in november 2020 is de huurovereenkomst tussen [appellant] en Ymere volgens de kantonrechter op 30 november 2020 geëindigd zodat de gevorderde ontbinding en ontruiming tegen [appellant] worden afgewezen. [appellant] is in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor de achterstallige huur van € 9.029,89 tot en met november 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Het is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat dat [appellant] wordt aangesproken op zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst; Ymere staat buiten de onderlinge verhouding tussen [appellant] en [de echtgenote] . Omdat [appellant] geen ‘veertiendagenbrief’ heeft gekregen, is hij niet aansprakelijk voor buitengerechtelijke incassokosten, aldus de kantonrechter.
2.4
De kantonrechter heeft, voor zover het [appellant] betreft, hem en [de echtgenote] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 9.029,89 met wettelijke rente (over € 6.501,46 vanaf 17 juli 2020 en over € 2.528,43 vanaf 11 november 2020). [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van Ymere, voor een deel daarvan hoofdelijk met [de echtgenote] .
2.5
[appellant] is het met deze uitspraak niet eens. Hij vordert vernietiging van het eindvonnis en alsnog gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering van Ymere met veroordeling van Ymere in de proceskosten van de procedures bij de kantonrechter en nu bij het hof. Hij heeft zijn bezwaren tegen het vonnis in vier grieven opgesomd.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof oordeelt dat de bezwaren van [appellant] ongegrond zijn, zodat het vonnis van de kantonrechter, voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, moet worden bekrachtigd. Dat zal het hof hierna uitleggen. Maar eerst merkt het hof op dat [appellant] er in zijn memorie van grieven onder punten 2 en 5 ten onrechte van uitgaat dat de kantonrechter zou hebben geoordeeld dat zijn huurovereenkomst is geëindigd met ingang van de datum van de ontbinding per 17 februari 2021 en dat hij is veroordeeld tot ontruiming en doorbetaling van huur na november 2020. Het hof verwijst naar de samenvatting van de beslissing van de kantonrechter onder 2.3 en 2.4.
Algemeen: huurder kan rechtsgeldig opzeggen zonder akkoord van wettelijke medehuurder
3.2
Ter inleiding overweegt het hof dat een huurder die voor onbepaalde tijd woonruimte huurt, zoals in dit geval, de huur met inachtneming van de wettelijke formaliteiten die zijn vermeld in artikel 7:271 leden 2, 3 en 5 BW kan opzeggen, ook als hij op grond van de wet een medehuurder heeft. Voor de rechtsgeldigheid van de opzegging vereist de wet geen instemming van de wettelijke medehuurder. De verhuurder die deze voorwaarde wel bedingt, handelt in strijd met artikel 7:271 lid 2 BW en dat beding is op grond van lid 7 van dat artikel nietig. De medehuurder wordt na het einde van de overeenkomst met de huurder van rechtswege huurder (zie artikel 7:266 lid 3 BW), indien deze medehuurder dan zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde (of daar op grond van het vierde lid van artikel 7:266 BW het fictieve hoofdverblijf heeft).
3.3
Als de huurder en de medehuurder gaan scheiden en allebei in het gehuurde willen blijven wonen, kan de rechter op verzoek van een van hen bepalen aan wie het exclusieve huurrecht toekomt, artikel 7:266 lid 5 BW. Zo’n verzoek door of ten behoeve van de medehuurder staat er niet aan in de weg dat de huurder (alsnog) zelf de huur kan opzeggen.
Geen opzegging per WhatsApp in november 2019
3.4
In
grief Ivoert [appellant] aan dat de kantonrechter had moeten beslissen dat de huur in november 2019 is geëindigd, hetzij door de opzegging per WhatsAppbericht van zijn dochter en schoonzoon van 15 november 2019 (welke opzegging volgens hem door Ymere is geaccepteerd), hetzij door beëindiging in onderling overleg.
3.5
[appellant] is echter niet ingegaan op de uitdrukkelijke betwisting van Ymere dat zij dat berichtje als opzegging heeft geaccepteerd, welke betwisting is onderbouwd met een nota bene door [appellant] zelf (als productie 2 bij zijn dupliek in de kantonprocedure) overgelegde reactie van Ymere op dat appje:
“Goedemorgen, opzeggingen kunnen niet via whats app worden voldaan. Dit moet gebeuren via de volgende link: (…).”Met die link komt men bij een digitaal opzeggingsformulier op de website van Ymere.
3.6
Volgens [appellant] blijkt uit de in de kantonprocedure overgelegde schriftelijke verklaring van zijn dochter en schoonzoon (productie 1 bij dupliek in de kantonprocedure) dat Ymere zelf had aangegeven dat opzegging wel per WhatsApp kon. De enkele herhaling in hoger beroep van die door Ymere betwiste verklaring leidt niet tot het oordeel dat met het WhatsAppbericht rechtsgeldig de huur is opgezegd. De wet schrijft voor dat opzegging per aangetekende brief of exploot geschiedt (artikel 7:271 lid 3 BW). Ymere neemt kennelijk, ter versoepeling van dat voorschrift, ook genoegen met een digitaal opzeggingsformulier waarin naar bepaalde gegevens wordt gevraagd. Ymere is niet zonder meer verplicht ieder ander door de huurder gebruikt medium of een telefoonnummer als geadresseerde te aanvaarden.
Dat geldt vooral indien de inhoud van de boodschap zo summier is als in dit geval:
“Hallo, betreft klant nummer[onleesbaar - hof]
zeggen wij de huur op, zodra wij bevestiging hebben ontvangen wordt de betaal achterstand betaald, graag naar[e-mailadres - hof]
gr [appellant] ”.Dat bericht geeft bijvoorbeeld geen duidelijkheid over de datum waartegen wordt opgezegd, de identiteit van de afzender en diens contactadres, terwijl een ondertekening ontbreekt. Ymere mocht zich terecht op het standpunt stellen dat [appellant] met dit bericht niet rechtsgeldig de huur heeft opgezegd en zij heeft dit ook prompt aan de afzender van het bericht gemeld.
3.7
De nieuwe stelling in hoger beroep dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden in november 2019 is geëindigd, is een bevrijdend verweer (een verweer waarbij de stelplicht en de bewijslast rust op degene die dat verweer voert), dat niet is onderbouwd. Het hof gaat aan dit bevrijdende verweer voorbij, ook omdat de juistheid ervan tegen de achtergrond van de correspondentie tussen partijen na november 2019 bijzonder onaannemelijk is. Daarbij wijst het hof met name op de laatste zin van de eerdergenoemde verklaring van de dochter en schoonzoon van [appellant] van 22 november 2020:
“Er is door ons en onze advokaat op brieven gereageert met de feiten en een uitleg van de situatie, deze is volledig door ymere genegeerd op alle mogelijke wijze.”
Grief I faalt.
Geen einde huur in november 2019 door echtscheidingsbeschikking
3.8
Met
grief IIbetoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de huur niet in november 2019 door de echtscheidingsbeschikking is geëindigd. Door het onzinnige hoger beroep van [de echtgenote] kon de echtscheiding niet worden ingeschreven, terwijl [de echtgenote] bovendien geen hoger beroep had ingesteld tegen de beslissing omtrent toewijzing van het huurrecht aan haar.
3.9
Dit standpunt van [appellant] is ten opzichte van Ymere onjuist. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat Ymere niets van doen heeft met de echtscheidingsperikelen tussen haar huurder en zijn echtgenote. Ymere dient op grond van artikel 7:266 lid 5 BW de beslissing te respecteren van de rechter in de echtscheidingsprocedure op een verzoek om te bepalen “wie van de echtgenoten of geregistreerde partners huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot of partner. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot of partner”.
In dit geval is (niet ongebruikelijk) beslist dat de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bepalend is.
Grief II gaat ook niet op.
3.1
Datzelfde lot treft
grief III, waarin geen andere stellingen zijn betrokken dan die al met de grieven I en II zijn besproken en verworpen.
Geen beperking van aansprakelijkheid op grond van redelijkheid en billijkheid
3.11
[appellant] verwijt Ymere in
grief IVdat zij op de hoogte was van zijn definitieve vertrek uit het gehuurde en de situatie van [appellant] en [de echtgenote] en toch geen actie heeft ondernomen om te voorkomen dat de huurachterstand opliep. Ymere had mogelijk al in november 2019 moeten ingrijpen, vindt [appellant] . Ook wijst [appellant] op zijn financiële omstandigheden.
3.12
Het hof stelt voorop dat het in beginsel aan de huurder, die ontslagen wil worden van zijn huurverplichtingen, is om de noodzakelijke stappen te zetten om te komen tot beëindiging van het huurcontract. [appellant] had dat kunnen doen door niet het hoger beroep tegen de echtscheiding af te wachten, maar alsnog zelf rechtsgeldig de huur op te zeggen. [appellant] , die overigens ook in het kader van de echtscheidingsprocedure werd bijgestaan door zijn huidige advocaat, heeft niet uitdrukkelijk gesteld en onderbouwd dat hij als gevolg van onjuiste informatie van Ymere een eerdere opzegging achterwege heeft gelaten.
3.13
Het verwijt dat Ymere onnodig getalmd heeft, is onterecht. Het hof leidt uit de brieven, die Ymere bij haar inleidende dagvaarding heeft gevoegd, af dat Ymere eerst betalingsherinneringen heeft gestuurd. Vanaf medio januari 2020 is overgegaan tot sommaties en in maart 2020 volgde een buitengerechtelijk incassotraject. In reactie op de brief van 22 januari 2020 waarin de advocaat van [appellant] wijst op de inmiddels uitgesproken echtscheiding heeft de gemachtigde van Ymere geantwoord dat [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is voor de huur tot de datum van inschrijving van het vonnis en zij heeft de advocaat gevraagd haar over die datum te berichten. De inleidende dagvaarding van 20 juli 2020 vermeldt dat [appellant] heeft aangegeven dat er hoger beroep tegen de echtscheiding loopt.
Ymere heeft dus, nu [appellant] niet had opgezegd, de mededeling van inschrijving afgewacht en toen bleek dat dit langer zou duren, is zij deze procedure gestart. Het hof ziet niet in dat Ymere dat eerder had moeten doen en daarom ten onrechte aanspraak zou maken op (een deel van) de achterstallige huur.
3.14
Dat [appellant] beperkte financiële middelen heeft en daarom zijn contractuele verplichtingen tegenover Ymere moeilijk kan nakomen, betreft een persoonlijke omstandigheid die hem niet ontslaat van aansprakelijkheid en van zijn betalingsverplichting.
Grief IV faalt.
De slotsom
3.15
De slotsom is dat de grieven falen en het vonnis van de kantonrechter, voor zover aan hoger beroep onderworpen, moet worden bekrachtigd.
[appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Ymere, die gelet op het verstek nihil zijn.

4.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep als volgt:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 17 februari 2021, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Ymere gesteld op nihil;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en W.F. Boele en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
5 oktober 2021.