ECLI:NL:GHARL:2021:940

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
20/00267
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door schadeverleden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van belanghebbende, die een Porsche Macan had aangeschaft, verminderd van € 1.701 naar € 147. De inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd op basis van een taxatie die rekening hield met een schadeverleden van de auto. Belanghebbende had bij de aangifte een taxatierapport overgelegd waarin een handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade was vastgesteld op € 49.425, verminderd met een schadebedrag van € 40.925. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte geen rekening had gehouden met de status van de auto als 'ex-schade-auto' en dat er een extra waardevermindering van € 10.000 in aanmerking moest worden genomen. De inspecteur ging in hoger beroep en betwistte deze beslissing, waarbij hij stelde dat de rechtbank de handelsinkoopwaarde ten onrechte had vastgesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep werd de zaak uitvoerig besproken. Het hof oordeelde dat de rechtbank de handelsinkoopwaarde van de auto niet onterecht had vastgesteld, maar dat de extra waardevermindering van € 10.000 niet voldoende was onderbouwd door belanghebbende. Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 396, rekening houdend met de waardevermindering door schade en de extra leeftijdskorting. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar de proceskosten werden toegewezen aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00267
uitspraakdatum:
2 februari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 17 december 2019, nummer AWB 19/1479 in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 1.701. Daarbij is tevens een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 109.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3
Het tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft het bedrag van de naheffingsaanslag verminderd tot € 147 en het bedrag van de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter (digitale) zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] namens de Inspecteur alsmede mr. [B] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [C] .
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft in Italië een gebruikte personenauto gekocht van het merk Porsche, type Macan 3.0 D S (VIN: [0000] ; hierna: de auto).
2.2
De auto is in Italië op 24 april 2014 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
2.3
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 4 maart 2016 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 1.400 aan BPM voldaan.
2.4
Bij de aangifte is een op 1 maart 2016 opgeteld taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [D] , Registertaxateur VRT, van [E] (hierna: [D] ). In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde van de auto vermeld van € 8.500, gebaseerd op een handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade (anders dan normale gebruiksschade) van € 49.425 verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 40.925. De gecalculeerde schade is daarbij voor 100% als waardevermindering in aanmerking genomen. Voorts is uitgegaan van een historisch bruto BPM bedrag van € 16.074 en een historische nieuwprijs van € 97.561. Met betrekking tot de vermelde handelsinkoopwaardes van de auto heeft de taxateur in het taxatierapport onder meer vermeld:
“De genoemde handelswaardes zijn gebaseerd aan de hand van koerslijstonderzoek, marktonderzoek en hierin is rekening gehouden met de volgende emolumenten: schadeverleden reeds bekend – schadeverleden na herstel – garantie en coulance mogelijkheden – afwijkende specificaties.”
De door de taxateur gebruikte koerslijst betreft Eurotaxglass’s. In het taxatierapport heeft de taxateur in het kader van marktonderzoek de verkoopprijzen van drie referentievoertuigen vermeld. Daarover vermeldt hij in het taxatierapport:
“Toelichting
Marktonderzoek – vanuit deze verkoopwaardes blijkt de gevonden koerslijstwaarde de juiste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.”
2.5
De Inspecteur heeft met betrekking tot de auto een ‘onderzoek waardebepaling’ door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te Hoogeveen laten doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. De auto had ten tijde van de controle een kilometerstand van 11.694. In het op 11 maart 2016 van de controle opgemaakte rapport is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 92.251, een handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 69.753 en een gecalculeerde schade van € 39.096. Daarvan is door de beoordelaar van DRZ een bedrag van € 30.457 (bijna 78%) als waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen. De handelsinkoopwaarde rekening houdend met de schade bedroeg volgens DRZ derhalve (€ 69.753 -/- € 30.457 =) € 39.296. Met betrekking tot de waardvermindering als gevolg van de schade is - voor zover hier van belang - in het rapport van DRZ vermeld:
“(…)
5b Waarde corrigerende factor (incl OB) 1)2)3)
(…)
2. Vastgestelde waardevermindering door DRZ € 30.457
(…)
2) In voorkomend geval wordt niet de volledige bruto-schade volgens een schade-calculatieberekening, zoals audatex, in aftrek genomen maar het reeële schadebedrag
(…)”
2.6
De Inspecteur heeft uitgaande van een handelsinkoopwaarde van de auto voor aftrek waardevermindering wegens schade van € 49.425 en een aftrek vanwege waardevermindering door schade van 72% van € 40.925 (= € 29.466), de handelsinkoopwaarde van de auto rekening houdend met de schade vastgesteld op € 19.959. Rekening houdend met een historische nieuwprijs van € 98.157 heeft de Inspecteur de afschrijving berekend op 79,67%. Uitgaande van een historisch bruto BPM bedrag van € 16.074 heeft de Inspecteur de door belanghebbende ter registratie van de auto verschuldigde BPM berekend op € 3.267. Daarop heeft de Inspecteur nog een bedrag van € 166 in mindering gebracht vanwege het tijdsverloop tussen het tijdstip van de aangifte en het tijdstip van registratie (extra leeftijdskorting), zodat het bedrag van de verschuldigde BPM uiteindelijk is vastgesteld op € 3.101. Dat leidde volgens de Inspecteur tot een naheffing van (€ 3.101 -/- € 1.400 =) € 1.701. Bij de naheffingsaanslag is tevens een bedrag van € 109 belastingrente in rekening gebracht. Het tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
2.7
Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar zijn door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft uitgaande van een handelsinkoopwaarde van de auto voor aftrek waardevermindering wegens schade van € 49.425 en een aftrek vanwege waardevermindering door schade van 72% van € 40.925 en extra aftrek van € 10.000 vanwege waardevermindering van de auto door het zijn van “ex-schade-auto”, de handelsinkoopwaarde van de auto rekening houdend met de schade vastgesteld op € 9.959. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 98.157 heeft de Rechtbank de afschrijving berekend op 89,85%. Bij een historisch bruto BPM bedrag van € 16.074 heeft de Rechtbank de door belanghebbende verschuldigde BPM vervolgens berekend op € 1.630, en dit bedrag nog verminderd met € 83 vanwege extra leeftijdskorting tot een bedrag van € 1.547. De Rechtbank heeft het bedrag van de naheffingsaanslag daarop verminderd tot (€ 1.547 -/- € 1.400) = € 147.
2.8
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de Rechtbank het bedrag van de naheffingsaanslag terecht heeft verminderd tot een bedrag van € 147. De Inspecteur beantwoordt die vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend.
3.2
De Inspecteur stelt dat de Rechtbank bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto na schade ten onrechte een bedrag van € 10.000 in aanmerking heeft genomen in verband met het zijn van “ex-schade-auto”.
3.3
Belanghebbende stelt primair dat de aftrek wegens het zijn van “ex-schade” auto door de Rechtbank terecht en op goede gronden tot een bedrag van € 10.000 in aanmerking is genomen. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de handelsinkoopwaarde voor aftrek vanwege schade (€ 49.425) dient te worden verminderd met 15% in verband met bijstelling vanwege de “dealer- en marktsituatie”, en dat het bedrag van de waardevermindering vanwege schade dient te worden gesteld op het door DRZ vastgestelde bedrag van € 30.457.
3.4
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrond verklaring van het beroep van belanghebbende.
3.5
Belanghebbende concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 583.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt, voor zover hier van belang, met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving). In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de vermindering nader uitgewerkt.
4.2
Met het wettelijke systeem, waarin de vermindering (afschrijving) kan worden bepaald aan de hand van – kort gezegd – een taxatie, een koerslijst of de forfaitaire tabel, wordt het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod naar het oordeel van het Hof geëerbiedigd. Door de keuzemogelijkheid uit deze drie instrumenten is immers gewaarborgd dat bij de heffing van BPM ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto een reële waardedaling in aanmerking wordt genomen, dan wel een waarde worden geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert.
4.3
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige, die stelt recht te hebben op een vermindering van BPM, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. De belastingplichtige moet wel voldoende gelegenheid worden geboden het van hem verlangde bewijs te leveren (vgl. onder meer HR 17 januari 2020, nr. 18/03802, ECLI:NL:HR: 2020:63).
4.4
Belanghebbende heeft er in het onderhavige geval voor gekozen de vermindering te bepalen aan de hand van een taxatierapport. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd ter zake van zijn primaire standpunt verklaard te kunnen instemmen met een vermindering van de handelsinkoopwaarde van de auto ter grootte van € 29.466 zoals door de Rechtbank is vastgesteld. Daarnaast dient echter – aldus belanghebbende – een extra waardevermindering van de auto in aanmerking te worden genomen op de grond dat deze auto als gevolg van de omvangrijke schade als zogenoemde “ex-schade auto” in de markt minder gewild is. In het door belanghebbende bij de aangifte gevoegde taxatierapport van de auto is – zo heeft belanghebbende ter zitting desgevraagd verklaard – voor de omstandigheid dat deze auto als “ex-schade auto” dient te worden aangemerkt, geen afzonderlijke waardevermindering in aanmerking genomen.
4.5
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto na schade ten onrechte een bedrag van € 10.000 in aanmerking heeft genomen in verband met het zijn van “ex-schade-auto”. Zo een dergelijke aftrek bij het vaststellen van de vermindering al in aanmerking kan worden genomen, hetgeen de Inspecteur bestrijdt, heeft belanghebbende daarvoor – aldus de Inspecteur – geen enkele onderbouwing gegeven. Evenmin heeft belanghebbende de omvang van een op die grond in aanmerking te nemen aftrek onderbouwd.
4.6
Belanghebbende stelt dat doordat een ernstig schadeverleden van een auto, zoals in de onderhavige situatie aan de orde is, aan potentiële kopers moet worden gemeld, de waarde van die auto door het zijn van “ex-schade auto” aanzienlijk negatief wordt beïnvloed. Belanghebbende verwijst naar door hem overgelegde stukken waaruit naar zijn mening blijkt dat een ernstig schadeverleden een blijvende waardecorrectie rechtvaardigt die los staat van de reparatiekosten en op het bepaalde in artikel 3.3 van bijlage 1 van het Uitvoeringsbesluit BPM. Door de Rechtbank is daarvoor terecht en op goede gronden tot een bedrag van € 10.000 in aanmerking genomen.
4.7
Het Hof acht belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto nog ermee rekening dient te worden gehouden dat de auto als “ex-schade” auto moet worden aangemerkt. De stelling van belanghebbende dat de taxateur met het aspect “ex-schade” auto geen rekening heeft gehouden omdat een daarmee verband houdende waarde-aftrek door de belastingdienst niet wordt geaccepteerd, acht het Hof – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – niet aannemelijk gemaakt. De bewoordingen in het taxatierapport lijken in een andere richting te wijzen (2.4).
4.8
Verder overweegt het Hof dat indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat, zoals belanghebbende stelt, nog geen rekening is gehouden met de ex-schade het volgende heeft te gelden.
4.9
Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in artikel 10, lid 2, Wet BPM gebruik gemaakt van een taxatierapport (artikel 10, lid 8, Wet BPM). Het Hof stelt vast dat de taxateur ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde zonder schade verkoopgegevens van drie referentievoertuigen in het taxatierapport opgenomen. Daarnaast heeft hij voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade de koerslijst van Eurotaxglass’s toegepast. Op de gevonden handelsinkoopwaarde voor de auto in onbeschadigde staat is vervolgens een bedrag vanwege de gecalculeerde schade in mindering gebracht. Daarmee blijft nog steeds sprake van het doen van aangifte waarbij de afschrijving wordt onderbouwd door middel van een taxatierapport. Ook in hoger beroep baseert belanghebbende de afschrijving in beginsel op het taxatierapport. Het Hof is op die grond van oordeel dat belanghebbende zonder nadere of aanvullende verklaring van de taxateur niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto ten onrechte geen rekening zou zijn gehouden met het zijn van “ex-schade” auto.
4.1
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de handelsinkoopwaarde voor aftrek vanwege schade (€ 49.425) met 15% dient te worden verminderd tot € 43.218 in verband met een bijstelling vanwege de “dealer- en marktsituatie”, en dat daarnaast het bedrag van de waardevermindering vanwege schade dient te worden gesteld op het door DRZ vastgestelde bedrag van € 30.457. De uiteindelijk door belanghebbende verschuldigde BPM bedraagt dan, rekening houdend met de extra leeftijdskorting, € 1.983, zodat de naheffingsaanslag in dat geval dient te worden verminderd tot een bedrag van € 583, aldus belanghebbende.
4.11
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard akkoord te gaan met een vermindering van de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 49.425 met 15% op grond van de zogenoemde “markt- en dealersituatie”. De Inspecteur stelt echter dat het bedrag van de waardevermindering vanwege schade gehandhaafd dient te blijven op € 29.466.
4.12
Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende met de verwijzing naar het door de Inspecteur overgelegde waarderapport van DRZ aannemelijk dat het bedrag van de waarde vermindering door schade in het onderhavige geval dient te worden gesteld op het door DRZ – kennelijk als reële waardevermindering (2.5) aangemerkte bedrag van € 30.457. Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn stelling dat dient te worden vastgehouden aan een waardedruk van de schade van 72% van de schadeherstelkosten (van € 40.925), nu diens eigen deskundige deze waardruk in de onderhavige situatie ook reeds op een hoger percentage van die kosten heeft vastgesteld.
4.13
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient de naheffingsgaanslag als volgt te worden vastgesteld.
4.14
De handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade bedraagt € 49.425. Op dit bedrag dient 15% in mindering te worden gebracht in verband met de markt- en dealersituatie. De handelsinkoopwaarde zonder schade bedraagt alsdan € 42.011. Het door belanghebbende vermelde bedrag van € 43.218 berust naar het oordeel van het Hof op een kennelijke misslag. Vervolgens dient rekening te worden gehouden met een waardevermindering vanwege schade ter grootte van € 30.457. De handelsinkoopwaarde van de auto met schade bedraagt dan € 11.554. Niet in geschil is dat de historische nieuwprijs van € 98.157 bedraagt en het historisch bruto BPM bedrag € 16.074. De in verband met de registratie van de auto verschuldigde BPM bedraagt derhalve in beginsel: (€ 11.554 : € 98.157) x € 16.074 = € 1.892.
4.15
Niet in geschil is dat dit bedrag nog dient te worden verminderd in verband met het tijdsverloop tussen het tijdstip van de aangifte en het tijdstip van registratie (extra leeftijdskorting). Deze leeftijdskorting kan als volgt worden berekend. Ten tijde van de aangifte op 4 maart 2016 was de auto (afgerond) één jaar en elf maanden oud. De afschrijving op grond van de tabel van artikel 8, lid 6, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, was op dat moment (tabel 2014) 45,585 %. Dit betekent dat de herrekende BPM kan worden vastgesteld op € 1.892 : (1 -/- 0,45585) = € 3.477. Op het moment van de registratie, op 28 mei 2016, was de auto (afgerond) twee jaar en twee maanden oud. De tabelafschrijving bedroeg op dat moment (tabel 2014) 48,336 %. Dit betekent dat de verschuldigde BPM met inachtneming van het opgetreden tijdsverloop sinds het moment van aangifte, op het moment van registratie nog 51,664 % van € 3.477 = € 1.796 bedraagt en het bedrag van de leeftijdskorting in het onderhavige geval € 96.
4.16
De naheffingsaanslag dient dus te worden verminderd tot een bedrag van € 1.796 -/- € 1.400 = € 396.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur (gedeeltelijk) gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt, nu belanghebbende in hoger beroep gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 (2 punten (verweerschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen met betrekking tot de proceskostenvergoeding en het griffierecht,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag BPM tot een bedrag van € 396,
– vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ter zake van het hoger beroep, vastgesteld op € 1.068.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, en mr. R. den Ouden en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 februari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.