ECLI:NL:GHARL:2021:9432

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.369
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verhuizen met haar minderjarige kind naar het buitenland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.P. van Stralen, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend dat was afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.M. Redert, voerde verweer tegen de verhuizing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de belangen van de minderjarige, die al haar hele leven in Nederland woont en daar naar school gaat. Het hof oordeelde dat het belang van de minderjarige om in Nederland te blijven zwaarder weegt dan het belang van de moeder om te verhuizen. De moeder had verzocht om de zorgregeling te wijzigen, maar het hof kwam hier niet aan toe omdat het verzoek tot verhuizing werd afgewezen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte het belang van continuïteit in de zorg en het contact tussen de minderjarige en de vader. De ouders zijn momenteel bezig met ouderschapsbemiddeling, maar het hof achtte het noodzakelijk dat deze bemiddeling in Nederland wordt voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.369
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 517774)
beschikking van 7 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M. Redert te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 juni 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Redert van 6 september 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2021 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader, vergezeld door een tolk in de Engelse taal, en zijn advocaat;
  • [naam1] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 in [woonplaats1] . [de minderjarige1] woont bij de moeder.
3.2
De moeder en [de vader] (hierna: [de vader] ) zijn de ouders van [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 in [woonplaats1] . [de minderjarige2] woont bij de moeder. De heer [de vader] woont in [land1] .
3.3
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de rechtbank de vader samen met de moeder belast met het gezag over [de minderjarige1] en als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (zorgregeling) vastgesteld dat [de minderjarige1] bij de vader verblijft:
  • één weekend per twee maanden van vrijdag tot en met zondag, waarbij de vader steeds twee weken van tevoren aan de moeder zal berichten wanneer hij in Nederland is, zodat de ouders in onderling overleg het moment van de zorgregeling kunnen vastleggen;
  • in de zomervakantie gedurende twee weken aaneengesloten;
  • in de vakanties van één week gedurende twee dagen aaneengesloten; en
  • in de vakanties van twee weken gedurende vier dagen aaneengesloten.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder heeft de rechtbank verzocht om vervangende toestemming om met [de minderjarige1] naar [land1] te verhuizen, [de minderjarige1] daar in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand en bij een school en om alle handelingen te verrichten die voor emigratie noodzakelijk zijn. De moeder heeft de rechtbank verder verzocht in verband met die emigratie de zorgregeling te wijzigen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank alle verzoeken afgewezen.
4.2
De moeder is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • de moeder alsnog vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] naar [land1] te verhuizen, [de minderjarige1] daar in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand en bij een school naar haar keuze en alle handelingen te verrichten die voor deze emigratie noodzakelijk zijn;
  • de bij beschikking van 30 juni 2020 vastgestelde zorgregeling te wijzigen, in die zin dat [de minderjarige1] na de emigratie naar [land1] bij de vader verblijft gedurende twee/drie aaneengesloten weken in iedere zomervakantie, gedurende drie aaneengesloten dagen in vakanties van één week en gedurende één aaneengesloten week in vakanties van twee weken.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.2
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.3
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.4
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen. Het belang van [de minderjarige1] om in Nederland te blijven weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij verhuizing naar [land1] . Het hof neemt – na eigen onderzoek – de gronden van de rechtbank over en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.5
Het hof begrijpt de wens van de moeder om met [de minderjarige1] naar [land1] te gaan om daar een gezin te vormen met haar nieuwe echtgenoot en hun dochter. Het hof acht een verhuizing naar [land1] echter niet in het belang van [de minderjarige1] . [de minderjarige1] woont al haar hele leven in Nederland, gaat hier naar school en heeft hier haar sociale leven. Sinds de bestreden beschikking is de vader terugverhuisd naar Nederland en is een zorgregeling tot stand gekomen, waardoor [de minderjarige1] nu om het weekend van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vader verblijft. Een verhuizing naar [land1] zou betekenen dat het contact tussen [de minderjarige1] (opnieuw) wordt beperkt. Het hof acht dat niet in het belang van [de minderjarige1] , ook omdat zij eerder – toen de vader in het [land2] verbleef – aan de therapeut van [naam2] te kennen heeft gegeven dat zij het er moeilijk mee had dat zij haar vader al lang niet fysiek had gezien en dat onduidelijk was wanneer hij weer naar Nederland zou komen. Volgens de moeder heeft [de minderjarige1] vooral behoefte aan duidelijkheid over wanneer zij de vader weer ziet en in die behoefte zou ook kunnen worden voorzien als [de minderjarige1] in [land1] woont en een zorgregeling voor de vakanties wordt afgesproken. Los van de praktische problemen rond een internationale zorgregeling – zoals verschillende vakantieroosters – is voor een succesvolle uitvoering daarvan echter nodig dat de ouders voldoende in staat zijn afspraken met elkaar te maken. Gezien de moeizame communicatie tussen de ouders is daarvan in dit geval geen sprake. Het hof ziet daarom net als de raad een risico dat het contact tussen de vader en [de minderjarige1] zal verwateren bij een verhuizing naar [land1] . Gebleken is dat de ouders wel aan hun onderlinge communicatie werken binnen de ouderschapsbemiddeling bij [naam2] , maar die bemiddeling is pas kortgeleden begonnen. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] dat de ouderschapsbemiddeling in Nederland wordt voortgezet.
5.6
Nu het hof het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing afwijst, komt het hof niet toe aan het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling.

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 mei 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 7 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.