ECLI:NL:GHARL:2021:9495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
200.293.525/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens gebrek aan noodzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende, geboren in 1950. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om het bewind op te heffen, maar dit verzoek was afgewezen door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De rechthebbende stelde dat er geen gronden voor onderbewindstelling bestonden en dat zij voldoende in staat was om haar eigen financiële belangen te behartigen. Ze had medische verklaringen overgelegd waaruit bleek dat er geen beperkingen waren die haar vermogen om haar financiën te beheren in de weg stonden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2021 heeft het hof de rechthebbende en haar advocaat gehoord, evenals de bewindvoerder. De bewindvoerder steunde het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen. Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat, gezien de recente medische verklaringen en de stabiele financiële situatie van de rechthebbende. Het hof oordeelde dat de rechthebbende in staat is om haar financiën zelf te beheren, eventueel met ondersteuning van familie of hulpverlening.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft de periode vanaf de uitspraak en het bewind opgeheven, terwijl de beschikking voor de periode tot de uitspraak werd bekrachtigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.525/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8789209)
beschikking van 5 oktober 2021
inzake
[verzoekster](de rechthebbende),
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.M.W. de Haan te Utrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V., ook handelende onder de naam
[de bewindvoerder] Bewindvoering & Budgetbeheer(de bewindvoerder),
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 28 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 april 2021;
- een brief namens de rechthebbende van 26 april 2021 met productie(s);
- een journaalbericht namens de rechthebbende van 4 juni 2021 met productie(s);
- een brief van de bewindvoerder van 18 juni 2021;
- een journaalbericht namens de rechthebbende van 17 augustus 2021;
- een journaalbericht namens de rechthebbende van 31 augustus 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2021 plaatsgevonden. De rechthebbende is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de bewindvoerder is verschenen [naam1] . Als toehoorder is toegelaten [naam2] (nicht van de rechthebbende).
2.3
Na de mondelinge behandeling heeft het hof de dochter van de rechthebbende,
[naam3] , schriftelijk op de hoogte gesteld van haar positie als belanghebbende in deze procedure en haar in de gelegenheid gesteld (verder) in de procedure te worden betrokken. Het hof heeft hierop binnen de daarvoor gestelde termijn geen reactie ontvangen en leidt daaruit af dat de dochter niet verder in de procedure wil worden betrokken.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1950 te [plaats1] .
3.2
Bij beschikking van 11 februari 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de rechthebbende wegens lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder. Het bewind werd in eerste instantie uitgevoerd door [naam4] , vervolgens door [naam5] en inmiddels door [naam1] .
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 30 september 2020, heeft de rechthebbende verzocht het over haar ingestelde bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
De rechthebbende is in hoger beroep gekomen. Zij beoogt het geschil in volle omvang aan de orde te stellen. De rechthebbende verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te oordelen dat het bewind met onmiddellijke ingang wordt opgeheven, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, en te bepalen dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de opheffingsdatum eindrekening en verantwoording aflegt aan de rechthebbende.
4.3
De bewindvoerder heeft bij brief van 18 juni 2021 laten weten achter het verzoek van de rechthebbende te staan.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
De rechthebbende stelt dat geen gronden voor onderbewindstelling (hebben) bestaan. Het bewind is om voor haar onduidelijke redenen en ten onrechte ingesteld. Zij is weliswaar formeel verzoekster in eerste aanleg, maar zij was onvoldoende voorgelicht over wat een onderbewindstelling voor haar zou betekenen. De rechthebbende wilde enkel hulp bij haar (digitale) financiën, met name omdat zij zich zorgen maakte dat zij zou worden opgelicht door derden. Zij heeft daarom contact gezocht met [naam6] .
Destijds noch op dit moment is echter sprake (geweest) van een lichamelijke of geestelijke toestand waardoor zij niet in staat was of is om haar vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de rechthebbende een brief van haar huisarts, van 10 maart 2021, en een medisch rapport van een specialist ouderengeneeskunde, van 19 april 2021, overgelegd. De rechthebbende stelt dat haar financiële situatie stabiel is, zij een AOW- en pensioenuitkering ontvangt, er geen schulden zijn, en dat zij beschikt over een ruim spaarvermogen. Indien nodig is de rechthebbende in staat om hulp in te roepen. Zo heeft zij zelf juridische bijstand gezocht en contact met de huisarts en specialist ouderengeneeskunde opgenomen. In haar directe omgeving kan zij voor hulp bij praktische zaken terecht bij haar nicht (ter zitting aanwezig) en broer. De rechthebbende is bovendien niet tevreden over de uitvoering van het bewind; zij wordt te weinig betrokken bij de besteding van haar gelden en de plaatsing van haar vermogen bij verschillende banken.
5.3
De bewindvoerder verzet zich niet tegen hetgeen de rechthebbende verzoekt, vanwege de inmiddels aanwezige medische verklaring(en). Wel heeft de bewindvoerder aangegeven dat het bewind destijds terecht is uitgesproken. De rechthebbende heeft de stukken voor onderbewindstelling, na een intakegesprek met [naam6] , zelf getekend, de huisarts heeft een verklaring overgelegd - waarvan de inhoud voor de bewindvoerder onbekend is gebleven - en er is een gesprek geweest met een gerechtssecretaris, waaruit voldoende aanleiding bleek om het beschermingsbewind in te stellen. Gedurende het bewind is gebleken dat de rechthebbende een groot wantrouwen heeft naar derden en er complottheorieën op nahoudt, wat ook wordt gezien door [naam6] .
5.4
Het bewind is uitgesproken op eigen verzoek van de rechthebbende, aan de hand van de overgelegde stukken en een mondelinge behandeling. Grondslag voor het verzoek was de geestelijke of lichamelijke toestand van de rechthebbende, zo blijkt ook uit de brief van [naam6] van 21 oktober 2020. De brief van de huisarts die mede heeft geleid tot de beslissing tot onderbewindstelling, is in deze procedure niet overgelegd. De inhoud daarvan is het hof, net als de bewindvoerder, derhalve onbekend. Wel blijkt uit de brief van de huisarts van 10 maart 2021 dat die eerdere verklaring was gebaseerd op paranoïde gedachten van de rechthebbende.
5.5
Aan het hof ligt in dit hoger beroep de vraag voor of het bewind kan worden opgeheven omdat de noodzaak van het bewind niet meer bestaat dan wel voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Uit het onderzoek ter zitting en de stukken, met name de recente medische verklaringen van de specialist ouderengeneeskunde en huisarts (5.2), waaruit blijkt dat er geen beperkingen zijn die het behartigen van de vermogensrechtelijke belangen bemoeilijken of geheel verhinderen, is het hof genoegzaam gebleken dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. Weliswaar blijkt ook uit die medische verklaring dat bij de rechthebbende sprake is van psychosociale kwetsbaarheid, maar niet in die mate dat dit problemen veroorzaakt in het dagelijks leven. De rechthebbende heeft haar financiën op orde en ook altijd op orde gehad, heeft geen schulden (maar juist veel gespaard) en er blijk van gegeven dat zij voldoende overzicht heeft over haar inkomsten- en uitgavenpositie. De rechthebbende heeft een sterke wens om hier zelf verantwoordelijk voor te zijn. Het hof neemt verder bij zijn beslissing in aanmerking de stabiele en adequate indruk die de rechthebbende ter zitting op het hof heeft gemaakt en het (huidige) standpunt van de bewindvoerder.
Het hof is al met al van oordeel dat een onderbewindstelling een te zware maatregel is voor de rechthebbende en dat zij voldoende in staat moet worden geacht, eventueel met ondersteuning van door haarzelf in te schakelen hulpverlening en/of familie, haar financiën te beheren.
5.6
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor zover het de periode vanaf heden betreft, en het bewind opheffen, nu de noodzaak van het bewind niet (meer) bestaat. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de periode tot heden betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 28 januari 2021, voor zover het de periode tot heden betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de periode vanaf heden, en in zoverre opnieuw beschikkende:
heft het bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan
[verzoekster] , geboren [in] 1950, met ingang van heden op;
verklaart deze beschikking wat betreft deze opheffing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, C. Koopman en M. Weissink, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 7 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.