ECLI:NL:GHARL:2021:9498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
200.275.850/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstammingskwesties met internationale aspecten en de toepassing van Somalisch en Nederlands recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om afstammingskwesties met internationale aspecten, waarbij deels Somalisch recht en deels Nederlands recht van toepassing zijn. De verzoekster, een vrouw van Somalische afkomst, heeft in hoger beroep de rechtbank Noord-Nederland verzocht om vaststelling van het vaderschap van haar kinderen, geboren uit een relatie met [naam1], en om ontkenning van het vaderschap van [de man], met wie zij traditioneel gehuwd was. De vrouw en [de man] zijn het erover eens dat zij op 8 mei 2003 in Somalië zijn gehuwd, maar dat dit huwelijk in 2009 is ontbonden door verstoting. De vrouw heeft sindsdien geen contact meer gehad met [de man]. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, geboren in 2015 en 2016, niet in familierechtelijke betrekking staan tot [de man], omdat er geen contact is geweest tussen de vrouw en [de man] gedurende de twaalf maanden voorafgaand aan de geboorte van de kinderen. Het hof heeft ook geoordeeld dat het huwelijk tussen de vrouw en [de man] naar Somalisch recht als rechtsgeldig moet worden aangemerkt, maar dat dit huwelijk in Nederland niet leidt tot een familierechtelijke betrekking tussen [de man] en de kinderen. Het hof heeft het verzoek van de vrouw om het vaderschap van [naam1] ten aanzien van de jongste dochter te erkennen toegewezen, terwijl het verzoek voor de oudste dochter is afgewezen. De bijzondere curator heeft verzocht om vervangende toestemming tot erkenning van de kinderen door [naam1], wat door het hof is toegewezen voor de jongste dochter, maar niet voor de oudste dochter, omdat [naam1] niet de biologische vader is van de oudste dochter. De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en bevestigt de juridische status van de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.275.850/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 167203)
beschikking van 7 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.C. Weijsenfeld te Haarlem.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de bijzondere curator] ,

in haar hoedanigheid van bijzondere curator,
advocaat te Dokkum,

2.[de man] ,

wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de man] ,

3.[naam1] ,

wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [naam1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 16 maart 2020;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 26 maart 2020;
- een journaalbericht namens de vrouw van 3 april 2020 met begeleidend schrijven en productie(s);
- een journaalbericht van mr. [naam2] (voormalig bijzondere curator) van
7 april 2020;
- een journaalbericht namens de vrouw van 20 november 2020 met productie(s);
- een journaalbericht namens de vrouw van 22 januari 2021 met begeleidend schrijven en productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2021 plaatsgevonden. De vrouw is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en [naam3] , beëdigd tolk in de Somalische taal (Wbtv-nummer [nummer1] ). Verder zijn [de man] en de bijzondere curator verschenen.
2.3
Bij aanvang van de mondelinge behandeling is gebleken dat het door de bijzondere curator opgestelde adviesverslag van 15 januari 2021 niet is ontvangen door het hof en de belanghebbenden. De bijzondere curator heeft daarom, met instemming van het hof, kopieën van het verslag overhandigd aan het hof en de belanghebbenden. Het hof heeft de mondelinge behandeling voor een leespauze geschorst om een ieder in de gelegenheid te stellen alsnog kennis te nemen van de inhoud van het verslag.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] (de vrouw), geboren [in] 1983, is van Somalische afkomst en woont sinds 2008 in Nederland. Haar nationaliteit is volgens de Basisregistratie Personen (BRP) onbekend, maar zij heeft zeer waarschijnlijk de Somalische nationaliteit nu zij volgens eigen zeggen, haar geboorteverklaring en de gegevens van de GBA in dat land is geboren.
3.2
De vrouw en [de man] zijn het erover eens dat zij op 8 mei 2003 (in Somalië) op traditionele wijze met elkaar zijn gehuwd. Dit heeft de vrouw onder ede verklaard bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en dit blijkt ook uit de BRP van de vrouw. In de BRP van [de man] is dit niet opgenomen, maar bij zijn asiel aanvraag is door hem wel een huwelijksakte overgelegd die door de IND weliswaar als onecht werd beschouwd, maar die destijds wel is meegenomen bij de toekenning van een visum en verblijfsvergunning voor [de man] . Ter zitting hebben zowel de vrouw als [de man] - nogmaals - bevestigd dat zij destijds, in Somalië, met elkaar op traditionele wijze zijn gehuwd.
3.3
[de man] is na het huwelijk alleen naar Nederland vertrokken. De vrouw is vervolgens in 2008 in het kader van gezinshereniging naar Nederland toegekomen.
3.4
De vrouw en [de man] zijn het erover eens dat de vrouw in 2009 naar Islamitisch recht is verstoten en dat zij elkaar sindsdien niet meer hebben gezien. Pas ter zitting van het hof zagen de vrouw en [de man] elkaar weer voor het eerst. [de man] heeft nooit in gezinsverband samengeleefd met de kinderen van de vrouw. Op de geboorteaktes van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , hierna nader te noemen, en in hun BRP is [de man] niet opgenomen als (juridisch) vader.
3.5
De vrouw is in 2010 naar Noorwegen vertrokken, waar, in 2010, haar oudste dochter is geboren. Hierna heeft zij in Nederland ( [plaats1] ) in 2012 nog een zoon gekregen. Met de vaders van deze kinderen heeft de vrouw geen contact.
3.6
In 2014 heeft de vrouw een affectieve relatie met [naam1] gekregen. Tijdens deze relatie zijn [in] 2015 te [plaats2] geboren [de minderjarige1] en [in] 2016 te [plaats3] [de minderjarige2] .
3.7
De relatie tussen de vrouw en [naam1] is in 2019 beëindigd.
3.8
In de BRP van [naam1] staat dat hij de Somalische nationaliteit heeft. Hij woont alleen in [woonplaats3] en heeft in 2019 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gekregen.
3.9
De vrouw heeft de rechtbank, bij verzoekschrift van 23 mei 2019, verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair: voor recht te verklaren dat de vrouw op het moment van geboorte van [de minderjarige1] en
[de minderjarige2] niet gehuwd was;
2. subsidiair: voor recht te verklaren dat de vrouw op het moment van de geboorte van [de minderjarige1]
en [de minderjarige2] wel gehuwd was met [de man] , waardoor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in familierechtelijke
betrekking zijn komen te staan tot [de man] ;
- vervolgens het verzoek tot ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gegrond te verklaren;
3. vervolgens het vaderschap vast te stellen van [naam1] ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.1
Uit het verwantschapsonderzoek van Verilabs, van 11 december 2020, is gebleken dat [naam1] de biologische vader is van [de minderjarige2] , en dat uitgesloten is dat hij de biologische vader is van [de minderjarige1] .
3.11
De vrouw heeft inmiddels een verblijfstitel gekregen, te weten ‘asiel voor bepaalde tijd’ op grond van één van de regelingen die gelden in het kader van het zgn. Kinderpardon. Zij woont met haar vier kinderen in een gezinswoning in [woonplaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de afstammingskwesties ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
Bij de bestreden beschikking van 18 december 2019 heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw (zie 3.9) afgewezen.
4.3
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzochte in eerste aanleg alsnog toe te wijzen. Ter zitting heeft de vrouw het hof (meer subsidiair) aanvullend verzocht om voor recht te verklaren dat zij wel gehuwd is met [de man] , maar dat er geen familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen hem en de kinderen.
4.4
De bijzondere curator heeft het hof als wettelijke vertegenwoordiger van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verzocht, voor zover nodig en vereist, primair het vaderschap van [naam1] ten aanzien van [de minderjarige2] vast te stellen en een DNA-onderzoek te doen verrichten om het vaderschap van [de man] ten aanzien van [de minderjarige1] uit te sluiten, en subsidiair om vervangende toestemming tot erkenning van [naam1] voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.5
[de man] heeft ter zitting laten weten dat hij het eens is met de verzoeken van de vrouw en de bijzondere curator.

5.Het advies van de bijzondere curator

5.1
De bijzondere curator heeft gesproken met de vrouw, [de man] , [naam1] , de bij hen betrokken hulpverleners en met de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt - kort samengevat - het volgende.
5.2
De bijzondere curator concludeert op grond van de stukken en hetgeen de vrouw en [de man] hebben verteld dat tussen hen een huwelijk tot stand is gekomen. Volgens de bijzondere curator hadden de vrouw en [de man] ten tijde van de geboorte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beiden de Somalische nationaliteit. Op de vraag of de kinderen door geboorte in familierechtelijke betrekking zijn komen te staan tot de vrouw uit wie zij zijn geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde man, dient volgens de bijzondere curator daarom, overeenkomstig artikel 10:92 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), het Somalisch recht te worden toegepast. De bijzondere curator is van mening dat op grond van artikel 54 van het Somalisch Personeel Statuut (waarover hierna meer) er naar Somalisch recht geen familierechtelijke betrekking is ontstaan en de kinderen als onwettig worden aangemerkt. Ontkenning van het (juridisch) vaderschap is daarom niet aan de orde.
5.3
Voor wat betreft het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap dient volgens de bijzondere curator, onder verwijzing naar artikel 10:97 lid 1 BW, het Nederlands recht te worden toegepast, omdat een regeling met betrekking tot onwettige kinderen in het Somalisch recht ontbreekt en de vrouw en [naam1] een gemeenschappelijke verblijfplaats in Nederland hebben. Het subsidiaire verzoek van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [naam1] ten aanzien van [de minderjarige2] kan naar aanleiding van de uitkomsten van het DNA-onderzoek volgens de bijzondere curator worden toegewezen.
5.4
Verder constateert de bijzondere curator dat sprake is van een familierechtelijke betrekking en family life tussen [naam1] en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [naam1] is volgens de bijzondere curator een betrokken ouder met wie beide kinderen een hechte band hebben. Het is daarom in het belang van zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige1] dat er erkenning plaatsvindt. Dit is ook mogelijk nu [de man] niet als vader wordt aangemerkt en uit de geboorteaktes van beide kinderen blijkt dat de vader onbekend is.
5.5
Tot slot heeft de bijzondere curator aangegeven dat de vrouw en [naam1] graag zien dat de achternaam van [de minderjarige1] wordt gewijzigd in [achternaam 'naam1'] .

6.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
6.1
Aangezien de vrouw, [de man] en de kinderen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
(Erkenning) huwelijk
6.2
Voordat het hof toekomt aan de beoordeling van de afstammingsverzoeken van de vrouw dient eerst te worden beoordeeld of er sprake is van een (traditioneel) huwelijk tussen [de man] en de vrouw en of dit huwelijk in Nederland als rechtsgeldig wordt erkend.
6.3
Het primaire standpunt van de vrouw is dat er geen sprake is van een huwelijk.
Dit standpunt heeft de vrouw in hoger beroep nader toegelicht in die zin dat volgens haar er wel sprake is van een naar Islamitisch recht gesloten huwelijk, maar dat dit huwelijk, gelet op het gebrek aan bewijsstukken, mogelijk in Nederland niet wordt erkend.
6.4
Het hof oordeelt als volgt. Weliswaar is de door [de man] bij de IND overgelegde huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet als echt te beschouwen, maar dit maakt niet dat geen sprake kan zijn van een rechtsgeldig huwelijk. De vrouw stelt dat sprake is van bewijsnood. Het is het hof bekend dat er geen georganiseerde burgerlijke stand is in Somalië. Het land kent dus geen akten van de burgerlijke stand. De vrouw en [de man] verklaren eensluidend dat zij in 2003 in Somalië op traditionele wijze met elkaar zijn gehuwd, wat ook blijkt uit de BRP van de vrouw, en de vrouw is vervolgens op basis van gezinshereniging in 2008 naar Nederland gekomen. Hoewel de vrouw tijdens de eerste verhoren bij de IND niet op alle (praktische) punten consistent heeft verklaard - met name ten aanzien van de plaats van de huwelijksvoltrekking -, volgt uit de verschillende rapportages wel dat sprake is van een religieus gesloten huwelijk met [de man] .
6.5
Gelet op de verklaringen van de vrouw en [de man] , de overgelegde stukken, waaronder het verslag van de bijzondere curator, en de Somalische/islamitische gebruiken omtrent het religieus huwelijk, is het hof van oordeel dat het op 8 mei 2003 gesloten huwelijk tussen de vrouw en [de man] naar Somalisch recht als rechtsgeldig moet worden aangemerkt. Op grond van artikel 10:31 lid 1 BW wordt een zodanig huwelijk in Nederland erkend.
6.6
De vrouw en [de man] zijn het er daarnaast over eens dat hun huwelijk naar Islamitisch recht in 2009 is ontbonden door verstoting per telefoon (met de woorden: “Jij bent niet meer mijn vrouw, ik verstoot jou”). Het hof stelt vast dat deze verstoting op grond van artikel 10:58 BW niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, alleen al omdat geen sprake is van een buiten Nederland tot stand gekomen ontbinding. Op grond van artikel 10:55 BW kan in Nederland ontbinding van een huwelijk uitsluitend worden uitgesproken door de Nederlandse rechter.
6.7
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] binnen het huwelijk van de vrouw met [de man] zijn geboren.
Toepasselijk recht
6.8
Het hof dient vervolgens vast te stellen welk recht van toepassing is op de afstammingsverzoeken van de vrouw.
6.9
Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde man, wordt op grond van artikel 10:92 lid 1 BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Uit lid 3 van voormeld artikel volgt dat voor toepassing van lid 1 bepalend is het tijdstip van de geboorte van het kind.
6.1
[de man] en de vrouw stellen dat zij de Somalische nationaliteit hebben. Het hof gaat hiervan uit, gelet op de door hun verstrekte informatie over zichzelf, het in Somalië gesloten huwelijk, en de gegevens in de BRP en de geboorteverklaring van de Belgische ambassade (dd. 5 oktober 2012), waarin staat dat de vrouw in Somalië ( [plaats4] ) is geboren.
6.11
Volgens Somalisch recht stammen de kinderen die tijdens een huwelijk geboren zijn, af van de echtgenoot van de vrouw, tenzij op grond van artikel 54 van het Somalisch Personeel Statuut - zoals hier van belang - kan worden vastgesteld dat er gedurende een langere periode dan twaalf maanden voor de geboorte van het kind geen contact tussen de vrouw en haar echtgenoot is geweest.
6.12
De vrouw en [de man] zijn het er stellig over eens zijn dat [de man] niet de vader is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vrouw en [de man] hebben elkaar sinds het vertrek van de vrouw naar Noorwegen en de verstoting in 2009 niet meer gezien of gesproken en zij wisten niet van elkaar waar zij verbleven.
6.13
Het hof stelt vast, gelet op de consistente verklaringen van de vrouw en [de man] en de (adres)gegevens uit de BRP, dat hun huwelijksleven gedurende ten minste twaalf maanden voorafgaande aan de geboorte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de jaren 2015 en 2016, is geëindigd. Voldoende is komen vast te staan dat de vrouw en [de man] sinds 2009 geen contact meer met elkaar hebben gehad en dat geen sprake is geweest van een instemming door [de man] met een daad die de verwekking van de kinderen tot gevolg kan hebben gehad. Dit betekent, zoals door de bijzondere curator terecht is gesteld, dat naar Somalisch recht geen familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen [de man] en de kinderen. Dit betekent ook dat [de man] terecht niet als (juridisch) vader op de geboorteaktes van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is vermeld.
6.14
Dit brengt mee dat de vrouw geen belang (meer) heeft bij haar subsidiaire verzoek tot ontkenning van het vaderschap zodat het hof dit verzoek om die reden zal afwijzen. Het door de vrouw ter zitting gedane meer subsidiaire verzoek (zie 4.3) zal in zoverre worden toegewezen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
6.15
Het hof komt vervolgens toe aan het verzoek van de vrouw en de bijzondere curator om het vaderschap van [naam1] ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gerechtelijk vast te stellen. Dit is volgens de bijzondere curator en blijkens het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank ook de wens van [naam1] . Ook hier dient eerst te worden bepaald welk recht van toepassing is.
Toepasselijk recht
6.16
Uit artikel 10:97 lid 1 BW volgt dat de vraag of, en onder welke voorwaarden, het vaderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt beantwoord aan de hand van het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de vrouw. Indien een gemeenschappelijke nationaliteit ontbreekt, is toepasselijk het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, of indien ook dit ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Volgens lid 3 is voor de toepassing van het lid 1 bepalend het tijdstip van indiening van het verzoek.
6.17
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vrouw ten tijde van de geboorte van de kinderen een vreemdelingenstatus had. Inmiddels heeft zij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. [naam1] komt uit Somalië en verblijft, zo volgt uit het verslag van de bijzondere curator, al zo’n 20 jaar in Nederland en heeft in 2019 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gekregen. Op grond van artikel 10:17 lid 1 BW wordt de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel (on)bepaalde tijd is verleend, beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats.
Het voorgaande brengt met zich mee dat zowel de vrouw als [naam1] op grond van artikel 10:17 lid 1 BW voor de toepassing van art. 10:97 BW worden beschouwd als Nederlands. Dit maakt dat het Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
6.18
Op grond van artikel 1:207 lid 1 BW kan het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de vrouw, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, of op verzoek van het kind. Het verzoek van de vrouw is binnen de termijn genoemd in artikel 1:207 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek ingediend.
6.19
Uit het verwantschapsonderzoek door Verilabs blijkt dat [naam1] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [de minderjarige2] . Nu het hof niet is gebleken van (overige) bezwaren zoals bedoeld in artikel 1:207 BW, zal het hof het verzoek van de vrouw en de bijzondere curator tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [naam1] ten aanzien van [de minderjarige2] toewijzen.
6.2
Uit voormeld onderzoek volgt ook dat is uitgesloten dat [naam1] de biologische vader is van [de minderjarige1] . Het hof wijst het verzoek van de vrouw voor wat betreft de vaststelling van het vaderschap ten aanzien van [de minderjarige1] daarom af.
Vervangende toestemming tot erkenning
6.21
De bijzondere curator heeft (subsidiair) verzocht om vervangende toestemming tot erkenning van [naam1] ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Toepasselijk recht
6.22
Overeenkomstig hetgeen hierover in 6.17 is overwogen is het hof van oordeel dat ook op dit verzoek het Nederlands recht van toepassing is.
6.23
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming tot erkenning van de vrouw wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
[de minderjarige2]
6.24
Vaststaat dat [naam1] de verwekker is van [de minderjarige2] (zie 3.10). Verder volgt uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken dat de vrouw en [naam1] het erover eens zijn dat zij [de minderjarige2] (en [de minderjarige1] ) willen laten registreren als kind van [naam1] . Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Nu het hof niet is gebleken van beletselen voor de verzochte toestemming zal het hof het verzoek van de bijzondere curator ten aanzien van [de minderjarige2] toewijzen.
[de minderjarige1]
6.25
Als onweersproken staat vast dat de vrouw en [naam1] tussen 2014 en 2019 een relatie hebben gehad en dat tijdens die relatie [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geboren. De vrouw heeft altijd gedacht, althans gehoopt, dat [naam1] ook de biologische vader was van [de minderjarige1] . Volgens de vrouw en blijkens het verslag van de bijzondere curator is er vanaf de geboorte van de kinderen sprake van een hechte band tussen [naam1] en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij noemen hem papa en luisteren naar hem. Hoewel de relatie tussen de vrouw en [naam1] inmiddels is verbroken, (beeld)bellen de kinderen dagelijks met [naam1] en verblijven zij, samen met hun oudere broer en zus, gemiddeld een weekend per maand bij hem thuis. Het hof is, met de bijzondere curator, van oordeel dat [naam1] in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige1] . Uitgesloten is echter dat [naam1] de verwekker of biologische vader, niet zijnde de verwekker, is van [de minderjarige1] (zie 3.10). Het hof stelt hiermee vast dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] door [naam1] , en zal het verzoek van de bijzondere curator op dit punt moeten afwijzen.
Het hof merkt op dat deze beslissing er niet aan in de weg staat dat de vrouw en [naam1] de erkenning van [de minderjarige1] zelf kunnen regelen via de gemeente. Immers, [de minderjarige1] staat - zo heeft het hof vastgesteld in 6.13 - uitsluitend in familierechtelijke betrekking tot de vrouw en op haar geboorteakte is geen juridische vader vermeld. Het hof benadrukt in dit verband dat het gegeven dat de vrouw in de BRP nog als gehuwd geregistreerd staat geen belemmering vormt voor de erkenning van [de minderjarige1] door [naam1] .
Voor wijziging van de achternaam van [de minderjarige1] in [achternaam 'naam1'] , zoals de vrouw en [naam1] graag willen, kunnen zij een verzoek indienen ex artikel 1:7 BW.
DNA-onderzoek
6.26
Het hof zal het verzoek van de bijzondere curator tot het verrichten van een nader DNA-onderzoek om het vaderschap van [de man] ten aanzien van [de minderjarige1] (helemaal) uit te sluiten afwijzen. Het hof ziet daarvoor, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen (in het bijzonder 6.13), geen aanleiding.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
18 december 2019, en opnieuw beschikkende:
verklaart voor recht dat [de man] , geboren [in] 1983 te [plaats4] (Somalië) en [verzoekster] , geboren [in] 1983 te [plaats4] (Somalië), gehuwd zijn;
stelt vast dat door dit huwelijk geen familierechtelijke betrekking tussen [de man] , voornoemd, en de uit de vrouw geboren kinderen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [plaats2] en [de minderjarige2] geboren [in] 2016 te [plaats3] , is ontstaan;
stelt vast dat de heer [naam1] , geboren [in] 1975 te [plaats5] (Somalië), de vader is van [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 te [plaats3] ;
verleent vervangende toestemming aan [naam1] , geboren [in]
1975 te [plaats5] (Somalië), om [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 te [plaats3] , te erkennen;
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, I.A. Vermeulen en F. Menso, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 7 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.