ECLI:NL:GHARL:2021:9570

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.290.420/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voor tegelwerkzaamheden in een badkamer door een onderaannemer

In deze zaak heeft [appellant], h.o.d.n. [appellant] 's Bouw- en Onderhoudsbedrijf, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 18 november 2020 is uitgesproken. Het geschil betreft een vordering tot betaling van een rekening van [geïntimeerde], h.o.d.n. [geïntimeerde] Tegelwerken, voor tegelwerkzaamheden in een badkamer. De onderaannemer, [geïntimeerde], heeft op 13 augustus 2019 een offerte uitgebracht voor werkzaamheden aan twee badkamers, maar heeft de werkzaamheden aan de tweede badkamer niet volledig uitgevoerd. Desondanks heeft hij een factuur gestuurd voor de niet geleverde werkzaamheden, die door [appellant] niet is betaald. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de bezwaren van [appellant] besproken en geconcludeerd dat de vordering van [geïntimeerde] niet kan worden toegewezen. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] zijn werk niet heeft opgeleverd en dat zijn beroep op schuldeisersverzuim niet opgaat. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in beide procedures. Het hof concludeert dat [appellant] recht heeft op restitutie van hetgeen hij op grond van het vernietigde vonnis heeft betaald, maar zijn vordering tot terugbetaling wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.420/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8477767)
arrest van 12 oktober 2021
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [appellant] 's Bouw- en Onderhoudsbedrijf,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.H.J. Luijer, die kantoor houdt te Loosdrecht,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. [geïntimeerde] Tegelwerken,
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Almere op 18 november 2020 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de memorie van grieven van [appellant] . Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het draait in deze procedure om de betaling van een rekening van [geïntimeerde] voor tegelwerkzaamheden in een badkamer waartoe [appellant] hem opdracht heeft gegeven. [appellant] wil die rekening niet betalen. Dit geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
[geïntimeerde] heeft op 13 augustus 2019 een offerte uitgebracht aan [appellant] voor tegelwerkzaamheden aan twee badkamers. De offerte kwam uit op een totaal van € 6.638,21, inclusief materialen en btw. Het werk zou starten op maandag 30 september 2019. [appellant] was hoofdaannemer van dit project. De werkzaamheden aan de eerste badkamer zijn uitgevoerd volgens planning en de daarvoor door [geïntimeerde] gestuurde factuur heeft [appellant] voldaan. De factuur voor deze ‘eerste fase’ beliep € 3.319,03. De werkzaamheden aan de tweede badkamer (de tweede fase) zijn echter niet volledig door [geïntimeerde] verricht, maar op
23 november 2019 heeft hij wel een factuur gestuurd voor € 1.789,43, met de omschrijving “werk 2x badkamer toilet rijksweg 6 naarden”. In de factuur is een aantal materialen genoemd. Deze factuur is niet betaald. [appellant] heeft het werk door een andere tegelzetter laten afmaken en heeft voor het betegelen van de twee badkamers per saldo meer betaald dan het door [geïntimeerde] geoffreerde bedrag.
2.3
Bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld zijn rekening van € 1.789,43, vermeerderd met rente en kosten te betalen. Die vordering is toegewezen. De strekking van het hoger beroep van [appellant] is, dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog moet worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van [appellant] hierna tezamen bespreken. De conclusie zal zijn dat de vordering inderdaad niet kan worden toegewezen. Het vonnis zal daarom worden vernietigd.
Uitgangpunten
3.2
[geïntimeerde] heeft betaling gevorderd op basis van de door hem geoffreerde werkzaamheden, te weten het betegelen van twee badkamers. De overeenkomst waar hij zich op beroept, is tot stand gekomen door de aanvaarding van deze offerte door [appellant] . Daardoor is een overeenkomst van aanneming tot stand gekomen. Uit de onderbouwing die [geïntimeerde] aan zijn vordering heeft gegeven, valt niet op te maken dat hij zich ter zake van de door hem te verwerken materialen op een afzonderlijke koopovereenkomst heeft willen beroepen. Ook het hof ziet geen aanleiding van koop uit te gaan. De enkele omstandigheid dat een aannemer gehouden is de bij het aangenomen werk noodzakelijke materialen aan te (laten) leveren en te gebruiken, biedt namelijk onvoldoende basis voor de conclusie dat de overeenkomst ook als koop kan worden gekwalificeerd. Het aan (laten) leveren en gebruiken van materialen is bij aanneming van werk immers gebruikelijk en noodzakelijk. Die materialen worden dan integraal verwerkt in het tot stand te brengen werk. Dat werk is vervolgens als zodanig voorwerp van beoordeling, wanneer het erom gaat of het door de aannemer vervaardigde werk aan de overeenkomst beantwoordt.
3.3
[geïntimeerde] heeft dit werk niet opgeleverd, en heeft zich erop beroepen dat hem daartoe ook niet de gelegenheid is gegeven. Hiermee doet hij een beroep op schuldeisersverzuim aan de kant van [appellant] . Dat verweer gaat niet op, ten eerste omdat dergelijk schuldeisersverzuim niet meebrengt dat de vordering van [geïntimeerde] opeisbaar wordt. Ten tweede ligt het op de weg van [geïntimeerde] om dit verzuim aannemelijk te maken. Omdat [appellant] er gemotiveerd verweer tegen heeft gevoerd, zou dat alleen door middel van bewijslevering kunnen gebeuren. Een bewijsaanbod van [geïntimeerde] ontbreekt echter, en ambtshalve ziet het hof geen reden aan hem bewijs op te dragen. Nu het werk van de tweede fase niet is opgeleverd en gesteld noch gebleken is dat al voorafgaand aan de oplevering van de tweede fase enig bedrag opeisbaar is geworden, moet de vordering van [geïntimeerde] alsnog stranden.
De conclusie
3.4
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. [geïntimeerde] zal in de proceskosten van [appellant] in beide procedures worden veroordeeld. [appellant] heeft niet aangevoerd dat (wanneer, in hoeverre) hij gevolg heeft gegeven aan het te vernietigen vonnis. Daarom kan zijn vordering tot terugbetaling niet worden toegewezen. Dat neemt niet weg dat hij aanspraak kan maken op restitutie van al hetgeen hij op grond van dat vonnis heeft betaald.

4.De beslissing

Het hof;
1. vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Almere op 18 november 2020 en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
2 veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties. Tot nu toe worden die vastgesteld
bij de kantonrechter op
  • nihil aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 360,- aan salaris.
Bij het hof op
  • € 423,81,- aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 787,- aan salaris.
3 wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, J. Smit en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
12 oktober 2021.