In deze zaak heeft [appellant], h.o.d.n. [appellant] 's Bouw- en Onderhoudsbedrijf, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 18 november 2020 is uitgesproken. Het geschil betreft een vordering tot betaling van een rekening van [geïntimeerde], h.o.d.n. [geïntimeerde] Tegelwerken, voor tegelwerkzaamheden in een badkamer. De onderaannemer, [geïntimeerde], heeft op 13 augustus 2019 een offerte uitgebracht voor werkzaamheden aan twee badkamers, maar heeft de werkzaamheden aan de tweede badkamer niet volledig uitgevoerd. Desondanks heeft hij een factuur gestuurd voor de niet geleverde werkzaamheden, die door [appellant] niet is betaald. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.
Het hof heeft de bezwaren van [appellant] besproken en geconcludeerd dat de vordering van [geïntimeerde] niet kan worden toegewezen. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] zijn werk niet heeft opgeleverd en dat zijn beroep op schuldeisersverzuim niet opgaat. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in beide procedures. Het hof concludeert dat [appellant] recht heeft op restitutie van hetgeen hij op grond van het vernietigde vonnis heeft betaald, maar zijn vordering tot terugbetaling wordt afgewezen.