ECLI:NL:GHARL:2021:9593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
21-001816-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte ter zake van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het telen van hennep (362 planten) en het illegaal aftappen van elektriciteit voor de hennepkwekerij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en had de schadevergoeding aan de benadeelde partij volledig toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.455,41, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. De strafmaat is mede bepaald door de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de rechtsgang. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke risico's van hennepteelt en de gevolgen van het illegaal aftappen van elektriciteit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001816-20
Uitspraak d.d.: 6 oktober 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 28 maart 2012 met het parketnummer 19-605203-11 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 22 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de politierechter zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren;
- de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk zal toewijzen, tot een bedrag van € 2.441,60, vermeerderd met de wettelijke rente, en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van
1 februari 2009 tot en met 10 juli 2009, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand [adres] ) ongeveer 362, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 10 juli 2009, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 februari 2009 tot en met 10 juli 2009 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld, in het pand [adres] , 362 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij in de periode van 1 februari 2009 tot en met 10 juli 2009 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij] B.V., waarbij verdachte de weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde feit levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep. Ten tijde van de ontdekking van de hennepkwekerij werden daarin 362 planten gete(e)ld. Hij heeft - puur voor het geldelijk gewin - een stof geproduceerd die - eenmaal in het verkeer gebracht - schadelijk kan zijn voor de gebruikers van die stof. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen
- de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving.
De verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen;
  • de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in zaken van hennepkwekerijen van soortgelijke omvang als de hennepkwekerij van de verdachte, zoals deze is aangetroffen;
  • de omstandigheid dat de verdachte daarnaast buiten de meter om elektriciteit heeft afgetapt ten behoeve van de hennepkwekerij. Het op deze wijze betrekken van elektriciteit is ook maatschappelijk gezien zeer laakbaar, onder meer vanwege het gevaar van het ontstaan van brand.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 augustus 2021, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van een delict ingevolge de Opiumwet en dat die veroordeling onherroepelijk is. Dit pleit niet in zijn voordeel, nu een eerdere bestraffing de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw te een soortgelijk delict te plegen.
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Het gerechtshof zal er rekening mee houden dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu het openbaar ministerie bij de betekening van de verstekmededeling van het vonnis van de rechter in eerste aanleg niet de nodige voortvarendheid heeft betracht. Immers, niet gebleken is dat, na de betekening van de verstekmededeling middels uitreiking aan de griffier ex artikel 588, eerste lid, onder b, sub 3 van het Wetboek van Strafvordering, het openbaar ministerie vervolgens tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen, hetzij aan de verdachte in persoon, hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588, tweede of derde lid van het Wetboek van Strafvordering. De enkele omstandigheid dat de verdachte niet stond ingeschreven op enig adres kan daaraan niet afdoen, nu een postadres van hem bekend was.
Zou deze overschrijding van de redelijke termijn - alsmede de lange duur van de rechtsgang tot nu toe - er niet geweest zijn, dan zou een onvoorwaardelijke straf zijn opgelegd door het gerechtshof.
Op grond van het vorenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie acht het gerechtshof de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden en zal die opleggen, zij het met aftrek van voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 4.470,43. Daarnaast zijn de wettelijke rente, alsmede proceskosten ten bedrage van € 400,- gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 2.455,41. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2009 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige (bestaande in de helft van de gevorderde schade wegens elektriciteitsverbruik) is het gerechtshof van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien het gerechtshof er niet van uit gaat dat sprake is geweest van een voorafgaande oogst van hennep en daaraan gerelateerde diefstal van elektriciteit.
Gelet hierop dient de verdachte, als de merendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 400,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] B.V.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] B.V. ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.455,41 (tweeduizend vierhonderdvijfenvijftig euro en eenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 400,00 (vierhonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] B.V., ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.455,41 (tweeduizend vierhonderdvijfenvijftig euro en eenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 juli 2009.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 6 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Foppen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.