ECLI:NL:GHARL:2021:9982

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
200.292.103/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang van het kind met ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de moeder en [verzoeker] om gezamenlijk ouderlijk gezag over hun dochter, [de minderjarige]. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige], die sinds 10 februari 2020 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) en uit huis is geplaatst. Het hof heeft vastgesteld dat er gegronde vrees bestaat dat het gezamenlijk gezag in strijd zou zijn met de belangen van [de minderjarige], die behoefte heeft aan duidelijkheid en rust. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 13 januari 2021 het verzoek van de moeder en [verzoeker] afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] en de noodzaak van stabiliteit en structuur in haar leven zwaarder wegen dan de wens van de ouders om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de belangen van het kind in zaken van ouderlijk gezag, vooral in situaties van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.103
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 172735)
beschikking van 19 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats2] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
tegen
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
verder te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 19 maart 2021;
- het verweerschrift van de GI;
- een brief van de raad met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder en [verzoeker] van 31 maart 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 september 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is [naam1] verschenen. Namens de raad is [naam2] verschenen.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is de dochter van de moeder. [de minderjarige] is geboren [in] 2012. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over haar uit.
3.2
[de minderjarige] heeft een aantal jaren geleden een periode onder toezicht gestaan.
3.3
Sinds 10 februari 2020 staat [de minderjarige] opnieuw onder toezicht van de GI. Ook is [de minderjarige] sinds die datum met toestemming (machtiging) van de kinderrechter uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gelden tot 24 april 2022.
3.4
Nadat [de minderjarige] eerst in een crisispleeggezin heeft gewoond, woont ze nu in een pleeggezin (meeleefouders), waar ze ook kan blijven wonen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder en [verzoeker] om te bepalen dat zij gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] worden belast, afgewezen.
4.2
De moeder en [verzoeker] zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 januari 2021. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder en [verzoeker] verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en hen alsnog gezamenlijk met het gezag te belasten.
4.3
De GI voert verweer en zij verzoekt het ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:253t lid 1 BW is bepaald dat indien het gezag over een kind bij één ouder berust, de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder, die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten. Vast staat dat de situatie zoals voorzien in lid 2 van het artikel (het kind staat tevens in familierechtelijke betrekking tot een andere ouder), zich hier niet voordoet. Op grond van artikel 1:253t lid 3 BW wordt het verzoek als bedoeld in lid 1 slechts afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
5.2
Het hof neemt aan dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [verzoeker] en [de minderjarige] , omdat er sprake is van een gezamenlijk verzoek van de moeder en [verzoeker] en zij beiden hebben verklaard dat [verzoeker] sinds 2018 een belangrijke rol heeft gespeeld in het leven van [de minderjarige] . Vervolgens moet worden beoordeeld of er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Het hof voegt hier verder nog het volgende aan toe.
5.4
Het verzoek van de moeder en [verzoeker] om [verzoeker] samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te belasten is ingegeven vanuit de wens van de moeder om samen met [verzoeker] de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer op zich te nemen na een thuisplaatsing van [de minderjarige] . Een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder is op dit moment echter niet aan de orde. De zorgen die door de rechtbank zijn geschetst over de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn sinds de beslissing van de rechtbank niet afgenomen. Er is sprake van een verzwaarde opvoedingsvraag als gevolg van een ontwikkelingsachterstand en hechtingsproblemen bij [de minderjarige] . De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn recent met een jaar verlengd en de GI heeft de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, omdat het perspectief van [de minderjarige] wat de GI betreft niet langer bij de moeder ligt. Gelet op de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] en de rust, structuur en duidelijkheid die [de minderjarige] nodig heeft, zou gezamenlijk gezag van de moeder en [verzoeker] , in het licht van hun bedoeling om [de minderjarige] samen op te voeden, in strijd zijn met de belangen van [de minderjarige] . Het hof is daarom van oordeel dat op grond van het bovenstaande aannemelijk is dat er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 januari 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, C. Koopman en M. Weissink, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 19 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.