In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin hem het recht op omgang met zijn minderjarige kind werd ontzegd voor de duur van drie jaren. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.R. Klaver, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.E. Kikkert, verzet zich tegen de verzoeken van de vader en vraagt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
De mondelinge behandeling vond plaats op 18 oktober 2022, waarbij beide ouders aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder alleen belast is met het gezag over de minderjarige en dat de vader de Nederlandse nationaliteit heeft, terwijl de moeder en de minderjarige de Irakese nationaliteit bezitten. Het hof heeft eerder in 2020 een beschikking gegeven waarin de omgang tussen de vader en de minderjarige werd geregeld, maar deze omgang is sinds mei 2021 gestopt.
Het hof oordeelt dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een herbeoordeling van de omgangsregeling rechtvaardigen. Het hof heeft besloten dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden om te bepalen welke omgangsregeling het meest in het belang van de minderjarige is. De moeder is verplicht om de vader elke twee maanden per e-mail te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot het rapport van de raad is ontvangen.