ECLI:NL:GHARL:2022:10045

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
200.301.437/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van administratiekantoor bij onbevoegde onttrekkingen van privérekening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de zorgplicht van een administratiekantoor, Kerssies B.V., in relatie tot onbevoegde onttrekkingen van de privérekening van de vennoten van een vennootschap onder firma. De appellanten, echtgenoten en oud-vennoten van CGL Charter Groep Lemelerveld v.o.f., hebben in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter aangevochten, die hen had veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Kerssies voor het opmaken van de jaarstukken over 2014. De appellanten betwisten de opdracht voor deze werkzaamheden en stellen dat Kerssies hen had moeten waarschuwen voor de onbevoegde onttrekkingen door hun zoon van de privérekening.

Het hof oordeelt dat Kerssies niet in gebreke is gebleven. De onttrekkingen waren niet kenbaar voor Kerssies, aangezien zij niet beschikte over de dagafschriften van de privérekening. De hoogte van de onttrekkingen was bovendien niet afwijkend van eerdere jaren en de winst over 2014 stond deze onttrekkingen toe. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van Kerssies zijn toegewezen en de vorderingen van de appellanten zijn afgewezen. De appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.301.437/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 8937098)
arrest van 22 november 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. M.A. Knobben, die kantoor houdt te Nijverdal,
tegen
Administratiekantoor Kerssies B.V.,
gevestigd te Vriezenveen,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Kerssies,
advocaat: mr. G.M. Volkerink, die kantoor houdt te Zwolle.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ter uitvoering van het tussenarrest van 5 april 2022 heeft op 10 november 2022 een mondelinge behandeling plaats gevonden. Van die behandeling is een verslag (proces-verbaal) opgemaakt. Dat maakt deel uit van de processtukken.
1.2
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen arrest gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op vandaag.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Kerssies, een administratiekantoor, vordert betaling voor verrichte werkzaamheden, te weten het maken van de jaarstukken over 2014 voor een onderneming van [appellanten] Het gaat om een hoofdsom van ruim € 13.000,-. [appellanten] voeren aan nooit opdracht gegeven te hebben tot het maken van die jaarstukken. Bovendien zijn de gezonden facturen niet gespecificeerd. Zij menen daarom geen enkel, althans een ander bedrag verschuldigd te zijn. In hun tegeneis vorderen zij betaling van € 110.000,-. Grondslag is dat Kerssies heeft nagelaten [appellanten] te waarschuwen voor het feit dat door wijlen de zoon van [appellanten] onbevoegd gelden waren opgenomen van hun privérekening.
2.2
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft in die procedure op 13 juli 2021 eindvonnis gewezen. De vorderingen van Kerssies (in conventie) zijn toegewezen. [appellanten] zijn veroordeeld tot betaling van € 19.531,60, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vorderingen van [appellanten] (in reconventie) zijn afgewezen, met hun veroordeling in de proceskosten.
2.3
[appellanten] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Zij vorderen dat de (conventionele) vordering van Kerssies alsnog wordt afgewezen en hun eigen (reconventionele) vordering alsnog wordt toegewezen.
2.4
Het hof komt tot de conclusie dat geen grond bestaat de vordering van Kerssies alsnog af te wijzen en die van [appellanten] alsnog toe te wijzen. Het door de kantonrechter gewezen vonnis wordt daarom bekrachtigd. Hierna wordt uitgelegd waarom zo beslist wordt.

3.De feiten

3.1
[appellanten] zijn echtgenoten en oud-vennoten van de vennootschap onder firma CGL Charter Groep Lemelerveld v.o.f. (hierna CGL). Binnen CGL werden transportwerkzaamheden verricht. [appellanten] hebben de activiteiten binnen CGL beëindigd.
3.2
Kerssies is een administratiekantoor en heeft in de periode van 8 december 2015 tot en met 12 april 2016 in totaal € 13.361.07 gefactureerd aan CGL en haar vennoten. Deze facturen zijn onbetaald gebleven.
3.3
In de periode van 8 juli 2014 tot en met 28 oktober 2016 zijn door de zoon van [appellanten] (verder: de zoon) onbevoegd bedragen overgeschreven van de bankrekening van CGL (eindigend op [nummer1] , verder: de bedrijfsrekening) naar de particuliere bankrekening van [appellanten] (eindigend op [nummer2] , verder: de privérekening). Vanaf deze privérekening van [appellanten] zijn door de zoon weer onbevoegd bedragen overgeschreven naar zijn eigen rekening en rekeningen van derden. In totaal gaat het om ruim € 330.000,-. De zoon heeft zich op
30 oktober 2016 van het leven beroofd.

4.Wat is het oordeel van het hof?

Inleiding
4.1
[appellanten] hebben hun bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter vervat in vier ‘grieven’ en deze voorzien van een toelichting. Die grieven zullen hierna, op basis van de daarin aan de orde gestelde thema’s, als volgt worden besproken:
a. de opdracht
b. de facturen
c. de zorg- en waarschuwingsplicht
4.2
Bij de beoordeling van de zaak wordt niet betrokken de door [appellanten] genomen ‘memorie van antwoord in incidenteel appel’. Ter terechtzitting in hoger beroep is namelijk vastgesteld dat van incidenteel hoger beroep van Kerssies geen sprake is. De memorie in kwestie kan daarom, zo is namens [appellanten] meegedeeld, buiten beschouwing blijven.
4.3
Bij de kantonrechter hebben [appellanten] (in reconventie) veroordeling van Kerssies gevorderd tot betaling van € 330.804,33 in hoofdsom. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben zij hun vordering verminderd tot een hoofdsom van € 110.000,-. Een eiser kan zijn vordering te allen tijde verminderen (artikel 129 Rv). Recht wordt daarom gedaan op de verminderde eis.
De opdracht
4.4
De kantonrechter heeft geoordeeld dat door [appellanten] opdracht is gegeven aan Kerssies tot het maken van de jaarstukken over 2014. Overwogen is, samengevat, dat onvoldoende weersproken is door [appellanten] dat op 17 juni 2014 een bespreking heeft plaats gevonden, waarbij aanwezig waren (wijlen) directeur [naam1] van Kerssies, [appellant] , [appellante] en hun zoon. Bovendien, aldus de kantonrechter, zijn de werkzaamheden feitelijk verricht en is sprake geweest van regelmatige correspondentie, vanaf het e-mailadres van CGL, tussen partijen over het aanleveren van stukken ten behoeve van het opmaken van de jaarstukken over 2014. Een reden voor het opmaken van de jaarstukken zonder opdracht daartoe is door [appellanten] niet gegeven. Dat er wel een overeenkomst is, maar dat die door de Fa. [appellant] Transport is aangegaan (en niet door [appellanten] ) is niet onderbouwd. Op basis hiervan heeft de kantonrechter geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen partijen.
4.5
[appellanten] voeren in hoger beroep aan dat de opdracht is verleend door [naam2] (verder: [naam2] ) vóórdat deze op 10 juli 2014 tot de vennootschap toetrad als vennoot. [naam2] kon CGL toen nog niet binden. Bovendien bepaalt de vennootschapsakte van CGL dat de medewerking van de meerderheid van de vennoten is vereist voor rechtshandelingen die het bedrag van € 500,- te boven gaan. De opdracht aan Kerssies ging dat bedrag te boven, maar van een door de meerderheid van de vennoten gegeven opdracht was geen sprake. Bij het gesprek van 17 juni 2014 was niet een meerderheid van de vennoten aanwezig. Het gebruik door [appellanten] van het e-mailadres van CGL zegt niets over het al dan niet bestaan van een opdracht.
4.6
[appellanten] worden in hun stellingname niet gevolgd. Voorop staat dat niet weersproken is dat op 17 juni 2014 een gesprek heeft plaats gevonden tussen partijen. Over dat gesprek zegt [appellante] in haar brief aan de kantonrechter van 1 maart 2018:

Wij moesten toen noodgedwongen op zoek naar iemand die de inboekwerkzaamheden kon doen. Wij kwamen uit bij de firma Kerssies uit Vriezenveen. Dhr. Kerssies is een aantal keren bij ons op kantoor geweest voor overleg, zoals hij overkwam tijdens deze gesprekken, leek het ons een goed idee om de administratie door Kerssies te laten doen. Hij zou voor ons ook de balans 2014 samenstellen.
Tijdens de gesprekken die bij ons op de zaak plaatsvonden, gaf Dhr. [naam1] aan dat hij de facturen van de accountant die op betreffend moment onze balans samenstelde, het inboeken deed ik immers zelf, nogal aan de hoge kant vond.
Hij kon dit goedkoper, wat wij op dat moment een pluspunt vonden.
De afspraak was, dat de factuur MAXIMAAL € 5000,00 zou bedragen, voor alle werkzaamheden die hij voor ons zou gaan verrichtten.
Betreffende bedragen zijn mondeling overeengekomen bij ons op kantoor. Aanwezig waren:
Dhr. [naam1] , Dhr en Mw [appellanten] en de zoon [naam3].”
4.7
[appellant] en [appellante] waren op 17 juni 2014 de enige vennoten van CGL en ‘overeengekomen’ is op dat moment dat Kerssies werkzaamheden (de balans 2014) ging verrichten. Weliswaar zegt [appellante] ook dat sprake was van een prijsplafond van € 5.000,-, maar dat doet niet af aan het gegeven dat in de eigen visie van [appellante] (sprekend namens [appellanten] ) wel degelijk door haar en [appellant] (= alle vennoten) opdracht is verleend aan Kerssies. Dat de vennootschapsakte de genoemde beperking van bevoegdheid bevat is dan (daargelaten dat deze niet kenbaar was uit het handelsregister) niet meer van belang. Voor de stelling dat door [naam2] opdracht was verleend, geldt hetzelfde: al zou dat zo zijn en al zou dat onbevoegd zijn gebeurd, dan is die onbevoegd gegeven opdracht vervangen of bevestigd door een bevoegdelijk gegeven opdracht door alle toenmalige vennoten zelf.
4.8
Dat opdracht verleend is, blijkt bovendien uit een andere dan de hiervoor in 4.6 weergegeven uitlating van [appellanten] Op 2 augustus 2019 schrijft [appellante] aan de deurwaarder:

Wij zijn niet over een nacht ijs gegaan bij het maken van de overstap naar een andere accountant. Er hebben dus een aantal gesprekken plaatsgevonden voordat wij hebben bepaald om over te stappen(…)”
4.9
In het dossier bevindt zich correspondentie waaruit blijkt dat meermalen, vanuit het
e-mailadres van CGL, om informatie over de te maken jaarstukken 2014 is gevraagd. Het was de zoon die deze e-mails namens CGL verzond, maar dat mocht hij ook doen. [appellant] zelf heeft immers tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter verklaard:

Dennie zat niet in het bedrijf, hij mailde in opdracht van mijn vrouw omdat zij dat niet meer
kon.”
4.1
Als onweersproken kan worden vastgesteld dat de jaarstukken over 2014 door Kerssies zijn opgemaakt en aan [appellanten] zijn verstrekt. Die jaarstukken zijn zonder protest behouden.
4.11
Dit samenstel van feiten en omstandigheden levert op het bewijs dat [appellanten] aan Kerssies de opdracht hebben verstrekt tot het opmaken van de jaarstukken over 2014. [appellanten] hebben weliswaar tegenbewijs aangeboden, maar er is geen reden hen tot bewijslevering toe te laten omdat zij, in het licht van het voorhanden bewijsmateriaal, het bestaan van de overeenkomst van opdracht onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. De eerste grief, gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een overeenkomst van opdracht, slaagt dus niet.
De facturen
4.12
De kantonrechter heeft de door Kerssies gevorderde hoofdsom van € 13.361,07 toewijsbaar geoordeeld omdat deze niet was betwist.
4.13
[appellanten] stellen in hoger beroep dat door hen meermalen aan Kerssies is gevraagd om een specificatie van de facturen, maar dat deze nooit is gegeven. Om die reden is het gevorderde bedrag volgens hen niet toewijsbaar.
4.14
Het gaat in deze zaak om de volgende facturen en de daarop vermelde omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden:
a. Factuurnummer 20151625 d.d. 8 december 2015 ad € 9.692,71
Als omschrijving van de werkzaamheden staat daarop:
17.06.2014: bespreken overstap van de Jong & Laan, etc.,
03.07.2014: dossier aanmaken in administratie, etc.,
bovenstaande = gratis/starterskorting
besprekingen/overleg d.d. 10.07.2014-10.12.2014-23.03.2015-13.05.2015-
02-06-2015 647,80
10.10.2014: bespreking met Mw. [naam4] + partner (?) ivm. toetreden vof 83,20
sorteren/verwerken-inboeken gehele boekjaar 2014 1.645,80
gedeeltelijk controleren boekjaar 2014, inclusief het samenstellen van de
jaarrekening van uw onderneming, met bijkomende werkzaamheden van
11.02.2015 t/m. 30.11.2015 5.633,70
b. Factuurnummer 20151711 d.d. 31 december 2015 ad € 2.833,94
Als omschrijving van de werkzaamheden staat daarop:
Gedeeltelijk controleren boekjaar 2014, inclusief het samenstellen van de
jaarrekening van uw onderneming, met bijkomende werkzaamheden t/m
concept 2.342,10
c. Factuurnummer 20160152 d.d. 11 februari 2016 ad € 312,91
Als omschrijving van de werkzaamheden staat daarop:
12.01: beantwoorden van uw vragenmail jaarrekening
21.01: in Lemelerveld concept-cijfers doornemen, etc
Totaal voor bovengenoemde werkzaamheden 258,60
d. Factuurnummer 20160327 d.d. 2 maart 2016 ad € 312,91
Als omschrijving van de werkzaamheden staat daarop:
Aanpassen winst / kapitaalverdeling
Doorvoeren wijzigingen / invoeren rekening nrs. / eindejaarswerkzaamheden 258,60
e. Factuurnummer 20160581 d.d. 12 april 2016 ad € 208,60
Als omschrijving van de werkzaamheden staat daarop:
Werkzaamheden boekjaar 2014 door ons verricht t/m 31-03-2016
Restant eindejaarswerk 2014: definitief rapport 172,40
4.15
Geen enkel onderdeel van de door Kerssies gegeven omschrijving van de werkzaamheden is door [appellanten] concreet betwist. Dat de jaarstukken zijn opgeleverd is - het werd hiervoor ook reeds opgemerkt - erkend.
4.16
Kerssies deed ook de administratie voor de Fa [appellant] Transport. Dat was eveneens een bedrijf van [appellanten] Voor die werkzaamheden zijn facturen gezonden. Onder verwijzing naar die facturen [1] en de daarop vermelde specificatie van de bestede tijd heeft Kerssies aangevoerd dat door haar gewerkt werd op basis van een uurtarief van € 84,40. [appellanten] hebben het één (declareren op uurbasis) noch het ander (tarief van € 84,40) betwist.
4.17
Bij deze stand van zaken geldt dat de hoogte van de facturen nog steeds als niet of onvoldoende betwist heeft te gelden. Aangetekend moet nog worden dat [appellante] in de hiervoor reeds aangehaalde brief van [appellante] aan de kantonrechter van 1 maart 2018 weliswaar spreekt over een overeengekomen prijsplafond van € 5.000,-, maar het in hoger beroep uitgewerkte verweer tegen de hoogte van de facturen rept daarvan niet. De desbetreffende mededeling kan dus niet als een in hoger beroep gevoerd verweer worden aangemerkt met als gevolg dat daarop niet behoeft te worden ingegaan. De tweede grief, gericht tegen de hoogte van de facturen, slaagt om deze redenen niet.
De zorg- en waarschuwingsplicht
4.18
De kantonrechter heeft geoordeeld dat van schending van enige zorgplicht of onrechtmatig handelen door Kerssies geen sprake is geweest. Samengevat is aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat Kerssies, ondanks herhaald verzoek, niet beschikte over de dagafschriften van de privérekening, dat de in 2014 gedane privéopnames niet wezenlijk afweken van die in de jaren daarvoor (en zelfs lager waren) en dat Kerssies niet wist dat het in feite de zoon was die de overboekingen van de bedrijfs- en de privérekening deed.
4.19
[appellanten] zijn het met deze beoordeling van de kantonrechter niet eens. Zij stellen dat Kerssies in de periode van 8 juli 2014 tot en met 28 oktober 2016 inzage had in de geldstromen omdat zij beschikte over de dagafschriften van de bankrekening(en). Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de administratie maandelijks werd opgehaald. Kerssies had moeten zien dat de frequentie waarmee bedragen zijn onttrokken aan de bankrekening(en) niet gebruikelijk was. Opmerkelijk was bovendien dat bedragen werden overgeboekt naar de zoon, hoewel deze geen vennoot was. Kerssies had daarom [appellanten] moeten waarschuwen dat van opvallende onttrekkingen sprake was. Bevestiging voor de juistheid van hun standpunt kan worden gevonden in het onderzoek dat op hun verzoek is uitgevoerd door de fiscalist [naam5] .
4.2
Met de kantonrechter stelt het hof voorop dat Kerssies de taak had bij het verrichten van haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Dat betekent dat beoordeeld moet worden of Kerssies heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer verwacht mag worden.
4.21
De vordering van [appellanten] ziet op onttrekkingen over de jaren 2014, 2015 en 2016. De opdracht van Kerssies was beperkt tot het opmaken van de jaarstukken over 2014. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, wijst dat erop dat de zorgplicht van Kerssies beperkt was tot de onttrekkingen in het jaar 2014.
4.22
Als basis voor hun vordering hebben [appellanten] een overzicht gepresenteerd van (onbevoegdelijk gedane) onttrekkingen aan de privérekening door hun zoon [2] . Het gaat dan om overboekingen naar de eigen rekening van hun zoon en naar de rekening van verschillende derden. Over 2014 ging het om een bedrag van € 43.750,-. Over de jaren 2014 tot en met 2016 om, in totaal, € 330.804,33. Deze overboekingen waren kenbaar uit de dagafschriften van de privérekening.
4.23
Kerssies heeft van meet af aan betwist de beschikking te hebben gehad over de dagafschriften van de privérekening. [appellanten] hebben in de processtukken niet onderbouwd dat en hoe die dagafschriften, al dan niet maandelijks, in het bezit van Kerssies zijn gekomen. Desgevraagd heeft [appellant] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de gehele administratie over 2014 in één keer aan Kerssies ter beschikking is gesteld. Hij heeft dat echter, aldus [appellant] , niet zelf gedaan. Hij heeft evenmin gecontroleerd of zich bij die administratie ook de dagafschriften van de privérekening bevonden.
4.24
Kerssies heeft, zo blijkt uit overgelegde e-mails, op 25 augustus 2015 laten weten dat in de ontvangen map van de bankafschriften niet aanwezig waren de dagafschriften van de privérekening. Zij vroeg [appellanten] die alsnog aan haar te doen toekomen. Op 30 oktober 2015 is dat verzoek herhaald. Uit overige e-mails blijkt niet van toezending of ontvangst (alsnog) van het gevraagde.
4.25
[appellanten] baseren hun vordering erop dat Kerssies wel degelijk beschikte over deze dagafschriften. Die stelling is gemotiveerd betwist door Kerssies. Die betwisting heeft geen inhoudelijk weerwoord gehad van [appellanten] Zij hebben ermee volstaan te volharden bij hun stelling, zonder in te gaan op de betekenis van de door Kerssies overgelegde e-mails. Dat hadden zij echter wel moeten doen om hun stelling voldoende onderbouwd te laten zijn. Omdat daarvan geen sprake is, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Bovendien geldt dat een specifiek bewijsaanbod over het bezit van de dagafschriften van de privérekening door Kerssies niet is gedaan door [appellanten] Verder uitgangspunt voor beoordeling is daarom dat Kerssies niet beschikte over de dagafschriften van de privérekening.
4.26
Kerssies heeft dus ook geen kennis kunnen nemen van de onttrekkingen die [appellanten] als onbevoegdelijk gedane onttrekkingen hebben aangemerkt. Zonder die kennis had Kerssies ook geen aanleiding [appellanten] te waarschuwen. Haar zorgplicht heeft zij in zoverre dus niet geschonden. De rapportage van de door [appellanten] ingeschakelde [naam5] is geen aanleiding anders te oordelen, omdat [naam5] ervan uitgaat dat Kerssies wel beschikte over de dagafschriften van de privérekening.
4.27
De privérekening werd gevoed vanuit de bedrijfsrekening. Bekend en door [appellanten] niet betwist is het bedrag dat in 2014 in totaal vanuit de bedrijfsrekening werd overgeboekt naar de privérekening. Dat was voor [appellant] en [appellante] elk een bedrag van € 45.038,-. De dagafschriften van de bedrijfsrekening waren, zo is door Kerssies erkend, in haar bezit. Zij wist dus van deze overboekingen. Kerssies voert aan dat deze overboekingen niet opvallend waren omdat zij lager waren dan die uit 2012 en 2013. Toen ging het voor [appellant] en [appellante] elk om een bedrag van € 60.911,- respectievelijk € 70.404,- [3] . Ook voert zij aan dat het in 2014 opgenomen bedrag uit de jaarwinst kon worden voldaan. [appellanten] hebben dit alles niet betwist.
4.28
De eventuele stelling van [appellanten] dat de uit de dagafschriften van de bedrijfsrekening kenbare overboekingen naar de privérekening Kerssies ertoe hadden moeten brengen hen te waarschuwen is niet onderbouwd te noemen, mede gegeven de gemotiveerde en inhoudelijk niet weersproken betwisting van Kerssies. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.29
Van schending van enige zorgplicht kan, zo volgt uit het voorgaande, niet worden gesproken. Als grondslag voor hun vordering hebben [appellanten] ook de onrechtmatige daad genoemd. Die grondslag berust op hetzelfde feitencomplex, te weten kennis van de dagafschriften van de bedrijfs- en privérekening. Dat feitencomplex is hiervoor ontoereikend geoordeeld om schending van zorgplicht op te kunnen baseren. Om dezelfde reden kan ook niet worden uitgegaan van een onrechtmatige daad. De derde en vierde grief, die zien op de schending van de zorgplicht en het plegen van een onrechtmatige daad, slagen niet.

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van 13 juli 2021 wordt bekrachtigd. Als in het ongelijk te stellen partij worden [appellanten] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden begroot op:
griffierecht € 2.106,-
salaris advocaat € 8.128,- (2 punten tarief VI à € 4.064,- per punt)
5.2
De proceskosten omvatten ook de nakosten. Die worden in het dictum om die reden niet afzonderlijk genoemd. Voor de wettelijke rente over de nakosten geldt hetzelfde als deze gevorderd is, maar dat is niet het geval.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van 13 juli 2021;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep en bepaalt deze kosten op
€ 2.106,- aan griffierecht en € 8.128,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest op het punt van de daarbij gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, mr. M.W. Zandbergen en mr. M. Aksu en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
22 november 2022.

Voetnoten

1.productie 22 bij memorie van antwoord
2.Productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie.
3.Voor alle bedragen: zie productie 14 bij conclusie van antwoord in reconventie.