In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van drie onroerende zaken in [woonplaats] op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waardes van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 266.000, € 258.000 en € 343.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woningen, was het niet eens met deze waardes en stelde lagere waardes voor van € 199.000, € 189.000 en € 249.000.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 2 november 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen en dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waardes niet te hoog waren. Belanghebbende had ter zitting nieuwe argumenten ingebracht die als tardief werden beschouwd, omdat deze niet eerder waren ingediend.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.