ECLI:NL:GHARL:2022:10106

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/01665
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woningen onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van drie onroerende zaken in [woonplaats] op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waardes van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 266.000, € 258.000 en € 343.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woningen, was het niet eens met deze waardes en stelde lagere waardes voor van € 199.000, € 189.000 en € 249.000.

De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 2 november 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen en dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waardes niet te hoog waren. Belanghebbende had ter zitting nieuwe argumenten ingebracht die als tardief werden beschouwd, omdat deze niet eerder waren ingediend.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01665
uitspraakdatum: 22 november 2022
Uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 15 oktober 2021, nummer UTR 20/4106, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waardes van drie onroerende zaken te [woonplaats] , [adres1] 49, [adres2] 24A en [adres3] 297 (hierna: de woningen) per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op respectievelijk € 266.000, € 258.000 en € 343.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2020 vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] , namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woningen, welke in gebruik zijn voor kamerverhuur.
2.2.
[adres1] 49 is een in 1926 gebouwde rijwoning met dakkapel met een gebruiksoppervlakte van 378 m2 en een kavel van 128 m2.
2.3.
[adres2] 24A is een in 1928 gebouwde hoekwoning met een berging, een gebruiksoppervlakte van 385 m2 en een kavel van 150 m2.
2.4.
[adres3] 297 is een in 1932 gebouwde rijwoning met een berging en dakkapellen, een gebruiksoppervlakte van 443 m2 en een kavel van 167 m2.

3.Geschil

3.1.
In geschil zijn de waardes van de woningen op de waardepeildatum 1 januari 2019.
3.2.
Belanghebbende bepleit waardes van € 199.000 ( [adres1] 49), € 189.000 ( [adres2] 24A) en € 249.000 ( [adres3] 297) en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waardes en de aanslagen OZB 2020.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waardes van € 266.000 ( [adres1] 49), € 258.000 ( [adres2] 24A) en € 343.000 ( [adres3] 297) niet te hoog zijn vastgesteld en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd lagere waardes dan door de heffingsambtenaar zijn vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waardes niet te hoog zijn. De vraag of de heffingsambtenaar in deze bewijslast is geslaagd moet worden bezien in het licht van hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waardes verwijst de heffingsambtenaar naar drie taxatiematrices, waarin de waardes van de woningen zijn getaxeerd op respectievelijk € 266.000 ( [adres1] 49), € 258.000 ( [adres2] 24A) en € 343.000 ( [adres3] 297) naar waardepeildatum en toestandsdatum 1 januari 2019. Op basis van de vergelijkingsmethode zijn drie panden, alle te [woonplaats] , als referentieobject voor alle drie de woningen gebruikt. Daarbij is rekening gehouden met kwaliteit (K), onderhoud (O), uitstraling (U), doelmatigheid (D) en voorzieningen (V) van de woningen en de referentieobjecten.
Object
Bouw-jaar
K O U D V
Opstal
GO
(m2)
Prijs per m2
(€)
Perceel
(m²)
Prijs perceel
(€)
Bijgebouwen
WOZ/Koopsom (€)
Datum koopcontract
[adres1] 29
1926
3 2 3 3 2
378
505
128
69.76
Dakkapel € 5.000
266
[adres2] 24A
1928
3 2 3 3 2
385
444
150
81.75
Berging € 5.000
258
[adres3] 297
1932
3 2 3 3 2
443
541
167
87.921
Berging € 5.000
Dakkapellen € 10.000
343
[adres4] 30
1932
3 3 3 3 3
400
554
183
93.729
Berging € 5.000
RvO 7.900
333.5
15-02-2019
[adres5] 283
1925
3 3 3 3 3
321
1015
281
137.652
Dakkapellen € 10.000
Tuinhuis € 500
Berging € 11.000
452
03-07-2018
[adres6] 124
1931
3 3 3 3 2
327
608
313
133.296
Dakkapel € 5.000
Berging € 5.000
Atelier € 21.600
350.1
29-08-2018
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank in de onderdelen 5 tot en met 8 van haar uitspraak op goede gronden tot een juist oordeel is gekomen. Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe.
4.5.
Belanghebbende heeft zich ook in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de waardes van de woningen respectievelijk € 199.000 ( [adres1] 49), € 189.000 ( [adres2] 24A) en € 249.000 ( [adres3] 297) moeten zijn. Hierbij heeft belanghebbende eerst ter zitting van het Hof de stelling betrokken dat de in de matrices opgenomen uitsplitsing van de koopsom en de wijze van berekening onjuist zijn en dat er rekenfouten in staan. Het Hof acht deze eerst ter zitting van het Hof ingenomen stelling van belanghebbende tardief. Belanghebbende had deze stelling eerder in de stukken naar voren kunnen en moeten brengen, zodat de wederpartij daarop had kunnen reageren. Belanghebbende heeft niet aan kunnen geven waarom deze stelling niet eerder is betrokken. Anders dan belanghebbende stelt, kan deze stelling niet gelezen worden in de algemene bewoordingen van punt 8. van de pinpointbrief van 30 september 2022.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de gemachtigde van belanghebbende misbruik van procesrecht maakt door het indienen van slechts algemene beroepsgronden en daarmee de goede procesorde verstoort en verzoekt het Hof belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank in de onderdelen 10 en 11 van haar uitspraak op goede gronden tot een juist oordeel is gekomen dat geen aanleiding bestaat tot het veroordelen van belanghebbende in de proceskosten. Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer
(A. Vellema) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 november 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.