ECLI:NL:GHARL:2022:1019

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
21-001510-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van oplichting van een 75-jarige vrouw. De feiten vonden plaats op 16 april 2020, toen de verdachte samen met een medeplichtige onaangekondigd aanbelde bij het slachtoffer en voorstelde om werkzaamheden aan het dak uit te voeren. De verdachte wekte de indruk dat hij al werkzaamheden in de buurt had verricht en overtuigde het slachtoffer om hem contant te betalen voor niet uitgevoerde werkzaamheden. Het hof oordeelde dat de verdachte door middel van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels het slachtoffer heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 4.598,-. De verdediging stelde dat er geen sprake was van oplichting, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Het hof overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat zijn handelswijze getuigde van een schaamteloze brutaliteit. De opgelegde straf was in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001510-21
Uitspraak d.d.: 9 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen , van 11 maart 2021 met parketnummer 18-306176-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonadres ] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de tenlastegelegde oplichting tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden onvoorwaardelijk. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Koopmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 11 maart 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de tenlastegelegde oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden onvoorwaardelijk.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij of omstreeks 16 april 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] (76 jaar) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten betaling van een geldbedrag van € 4598,- , door
- bij die [slachtoffer] (onaangekondigd) aan te bellen en voor te stellen om werkzaamheden aan het dak te verrichten en/of
- op de zinken dakkraal van het dak een voorstrijk of een primer aan te brengen en/of
- een nota op te stellen voor het aanbrengen van nieuwe dakbedekking (4 rollen) + reparatie aan dakkraal, lasnaden, aanbrengen rubbercoating en 2 x roosterafvoer ad € 3800, exclusief BTW en/of
- deze nota direct/ aan de deur te laten uit betalen,
zulks terwijl de genoemde werkzaamheden die op de nota stonden, niet waren uitgevoerd en/of een deel van de (kennelijk) overeengekomen werkzaamheden (schoonmaken en/of impregneren van de woning) niet op de nota was/waren vermeld (als zijnde afgesproken en nog uit te voeren werkzaamheden).
Voor zover in de tenlastelegging eventuele taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat uit het dossier en uit de feitelijkheden in de tenlastelegging niet blijkt dat sprake is geweest van een oplichtingsmiddel en dat aangeefster door een oplichtingsmiddel is bewogen tot het afgeven van geld.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 16 april 2020 samen met een ander onaangekondigd en ongevraagd aan de [adres] in [plaats 1] ( [gemeente] ) is langsgekomen bij het slachtoffer, een gelet op haar leeftijd van 75 jaren kwetsbare vrouw die samenwoont met haar 96-jarige partner, en in strijd met de waarheid heeft aangegeven bij anderen in de straat het dak te hebben gerepareerd. Verdachte heeft vervolgens aangegeven ook het dak van het slachtoffer te kunnen repareren. Verdachte heeft vervolgens een grote ladder gepakt en heeft samen met een ander een tijd op het dak doorgebracht, kennelijk om de indruk te wekken dat zij daadwerkelijk reparatiewerkzaamheden aan het dak verrichtten. Verdachte wilde daarna direct betaald worden voor werkzaamheden die hij niet had verricht. Verdachte heeft het slachtoffer onder druk gezet om direct contant te betalen, heeft met de telefoon van het slachtoffer de dag-limiet van haar bankrekening verhoogd en is zelfs met haar, zij het tevergeefs, naar banken in [plaats 1] , [gemeente] en [plaats 2] gereden, teneinde aldaar te trachten contant geld op te nemen. Het slachtoffer heeft vervolgens onder druk met internetbankieren geld overgemaakt en is er ten onrechte van uitgegaan dat daar door verdachte en zijn compagnon werkzaamheden voor waren verricht zoals vermeld op de door verdachte aan haar verstrekte bon.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor deze is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 4.598,-.
Het hof acht de eerst ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende dat hij met het slachtoffer had afgesproken dat hij voor het reeds door haar betaalde bedrag nog andere werkzaamheden (onder andere het reinigen van de gevels) zou verrichten, volstrekt ongeloofwaardig. Deze werkzaamheden staan namelijk niet genoemd op de bon waar het totaalbedrag van € 4.598,00 op staat. Daarnaast heeft verdachte bij de politie anders verklaard, namelijk dat hij alle werkzaamheden die hij met het slachtoffer had afgesproken ook daadwerkelijk had verricht.
Mede in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een proces-verbaal van bevindingen [1] deze handelswijze klaarblijkelijk vaker hanteert, acht het hof het verweer van de verdediging dat slechts sprake zou zijn van een civielrechtelijke wanprestatie niet geloofwaardig.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met bijlagen) d.d. 4 mei 2020, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020110668 d.d. 26 oktober 2020, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum] 1945
Er werd aangebeld aan mijn woning aan de [adres] in [plaats 1] . Er stonden 2 blanke mannen van plus minus 50 jaar gekleed in een spijkerbroek en een donkere trui. Ze droegen geen bedrijfskleding. Ze vertelden dat ze bij andere mensen in de straat bezig waren geweest met het repareren van het dak en wilden dat nu hier komen doen. Ik zei dat is goed. Ik vond het wel een beetje vreemd want ik heb niemand besteld of gevraagd voor een reparatie. Er is immers ook geen schade. Ik ben weer naar binnen gegaan en ik zag uit het raam dat de mannen met een grote ladder aan kwamen lopen, en die tegen het huis aan plaatsten. En ik vermoed dat ze naar boven zijn gegaan. Ze zijn een paar uur "bezig"
geweest. Ze belden later weer aan en vertelden dat ze klaar waren met de reparatie en dat het
3800,00 euro koste zonder BTW en wilden het graag contant hebben. Ik zei dat heb ik niet in huis dan moet ik eerst naar de bank, ik zei nog volgens mij is de bank niet open want het is zaterdag. De gezette man zei, stapt u maar bij mij in de auto dan rijden we bij de bank langs. Ik stapte bij de gezette man in de auto en we reden samen naar de SNS bank in [plaats 1] . Mijn man was thuis, die is 96 jaar en heeft de andere man ook niet weer gezien. De SNS bank in [plaats 1] was gesloten, ze zijn er aan het verbouwen en daar is geen geldautomaat open. De gezette man zei, dan weet ik nog wel een bank in [gemeente] aan de [straatnaam] . We zijn daar naar toe gereden maar de bank was ook niet open op zaterdag. Ik zei tegen de
gezette man dat het hele bedrag ook niet ging lukken omdat ik niet in een keer zo'n groot
bedrag kon pinnen. De gezette man zei dat ik het dag limiet moest aanpassen, ik zei dat gaat
mij niet lukken. De gezette man heeft toen via mijn iPhone het dag limiet verhoogd. De
gezette man dacht even na en vertelde dat hij nog een bank wist in [plaats 2] . We zijn naar
[plaats 2] gereden. Ik ben uitgestapt bij een SNS bank in [plaats 2] . Ik heb mijn eigen pasje er
ingedaan, maar ik kon niet het grote bedrag pinnen. We zijn toen weer naar [plaats 1] gereden
naar mijn huisadres en de gezette man vertelde mij dat ik het bedrag ook kon overmaken via
de bank, maar de BTW van 798,00 euro kwam er nu wel bij en het totaal bedrag kwam nu
4598,00 euro. De gezette man drukte mij een bon in de handen en zei dat ik het geld moest
overmaken. Ik heb via mijn internetbankieren op mijn iPhone het geld 4598,00 euro
overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] t.a.v. [verdachte] . Hij zat er bij toen
ik het geld overmaakte en vertelde mij het ING-rekeningnummer. Ik vond het allemaal heel
vreemd en heb toen ik in huis kwam mijn dochter [dochter] gebeld. Mijn schoonzoon
[getuige 1] heeft gebeld met de dakdekkers op nummer [telefoonnummer] naar de stand van
zaken en heeft gezegd dat als ze het geld niet gelijk terug storten er een aangifte bij de politie zal worden gedaan.
Een van de mannen, die de telefoon opnam, wilde gelijk 2000 euro terugstorten. [getuige 1] zei "daar ga ik niet mee akkoord". De telefoon verbinding werd verbroken. Later werd [getuige 1] weer gebeld door [telefoonnummer] en de man bood aan om
3000,00 terug te storten. [getuige 1] is daar niet op ingegaan en heeft daarna geen telefonisch
contact meer gehad. Tevens staat er op de bon dat er 4 rollen dakbedekking aangebracht zijn
op mijn dak. Er is een vriend van mijn dochter [dochter] langs geweest. Hij is een dakwerker en
hij heeft voor ons gekeken of het klopt wat er op de bon staat. Ik hoorde hem zeggen dat er
helemaal geen nieuw dak aangebracht is en dat nog steeds het oude dakleer erop zit. Er lag
nog steeds een hoop blad en vuil op het dak en dit zou er niet meer liggen als het dak
vernieuwd was. Er lag een oude kwast op het dak en zoals het lijkt hebben ze iets van
voorstrijk of een primer op de zinkkraal aangebracht. Ik hoorde hem zeggen dat deze
werkzaamheden geen meerwaarde hebben gehad voor mijn dak.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 21
september 2020, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [slachtoffer] :
V: Op woensdag 29 april 2020 heeft u aangifte gedaan van oplichting. In de aangifte
heeft u het over zaterdag 18 april 2020, dat was de dag dat het incident heeft plaatsgevonden. Op de bankafschriften die u bij uw aangifte heeft gevoegd, is te zien
dat er op 16 april 2020 een bedrag van € 4598,- overgemaakt op de rekeningnummer die de
dakdekker heeft opgegeven.
A: Ik meende dat het op een zaterdag was aangezien de banken dicht waren. Ik heb het
bedrag overgemaakt op de dag dat die mannen hier waren. Dan kan het niet anders dan
dat het 16 april moet zijn geweest.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 juli 2020, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van verdachte:
V: Wat voor werkzaamheden hebben jullie uitgevoerd op het dak?
A: Hetgeen we hebben afgesproken hebben we ook gedaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27
mei 2020, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [getuige 1] :
V: Uw schoonmoeder is opgelicht door onbekende dakdekkers. Naar aanleiding hiervan
heeft u gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Wat kunt u hierover vertellen?
A: Ik hoorde dat mijn schoonmoeder was opgelicht door dakdekkers. Ik had het dak
bekeken en zag dat er niks aan het dak was gebeurd. Uiteindelijk vond mijn schoonmoeder
het bonnetje. Daarop stond een telefoonnummer. Daarop had ik telefonisch contact op
genomen. Ik vroeg wat ze hadden gedaan. De man aan de telefoon gaf aan dat ze de hele dag op het dak bezig waren geweest. Ik vertelde dat wij het geld terug wilden. Eerst zou hij maar iets van 2000 euro teruggeven. Ik ging daar niet mee akkoord. Even later werd ik weer
gebeld, door dezelfde persoon. Hij vertelde dat hij nu 3000 euro wou terugbetalen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met fotobijlagen) d.d. 29 april 2020, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik ben op 28 april 2020 met een kameraad die professioneel dakdekker is naar de woning gegaan om te kijken wat er voor werkzaamheden verricht zijn.
Ik zag dat op de bon stond, die opgemaakt is door één van de mannen, dat er 4 rollen nieuwe dakbedekkingen op het dak zou zijn aangebracht. Tevens zouden er reparaties gedaan zijn aan de zinkkraal, lasnaden, rubbercoating en roosterafvoer. Voor alle werkzaamheden kregen ze 10 jaar garantie. Ik heb mijn kameraad op dak laten kijken en er was al snel duidelijk dat er helemaal geen nieuwe dakbedekking geplaatst was. Ik zag op de bon die is opgemaakt een telefoonnummer [telefoonnummer] staan. Ik heb in ons politiesysteem gekeken en dit nummer staat op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1965.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 september 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [getuige 2] :
Ik werk bij een bedrijf waar ik onder andere wel eens werkzaam ben als dakdekker. Er werd mij gevraagd door een vriend of ik naar het dak van de woning aan de [adres] te [plaats 1] wilde kijken. Ik ben daar op 28 april heen gegaan en ben met een trap op het dak gaan kijken welke werkzaamheden er verricht zouden zijn. Ik kon duidelijk zien dat er geen nieuwe daklaag geplaatst was en dat het dakleer wat erop lag al voor langere tijd erop lag. Ik zag dat er een kwast op het dak lag en dat ze daarmee iets van een primer of een voorstrijk op de zinken dakkraal hadden gesmeerd. Door de mannen die er waren geweest was een bon opgemaakt en daar stond op dat er reparaties waren gedaan aan de zinkkraal, lasnaden, rubbercoating en roosterafvoer. Ik kon zien dat deze reparaties niet waren gedaan. Ik zag ook dat er blad en rommel op het dak lag wat er al voor langere tijd lag. Dat had er niet gelegen als het dak net vernieuwd was. Ik hoorde ook dat die mannen een halve dag op dat dak hebben gezeten. Uit ervaring weet ik dat zo'n klus niet in een halve dag gedaan is. Een nieuw dak erop branden en daarna nog een nieuwe kraal aanbrengen is wel een paar dagen werk.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 mei 2020, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik hoorde op geluidsfragment 1 (file: AUD-20200429-WA0004) twee personen praten. Ik zal ze verder als P1 en P2 noemen en ik hoorde het volgende:
P1 Dat vind ik jammer. Ik snap niet dat u zo kan leven en dat u zo kan slapen, dit kan toch
niet.
P2 Ik dacht dat ik het zo kon oplossen duizend euro twee duizend euro terug, de rest is
gewoon voor de werkzaamheden wat ik verricht heb.
P1 Er zijn helemaal geen werkzaamheden verricht.
P2 Ben je op het dak geweest dan.
P1 Ja ik ben gisteren op het dak geweest met een expert.
P2 Die randen hebben we ingekwast toch, of heb je dat niet gezien.
P1 Ja dat is een uurtje werk dat kost toch geen twee en een half duizend euro.
P2 Nee nee we zijn veel langer aan het werk geweest. Het lood hebben we ingekwast, de
schoorsteen hebben we gedaan, dus. Ik kan twee duizend euro terug storten.
P2 Er is wel een prijs afgesproken. Ze wou het contant ophalen en dat kon niet.
P1 Ja dat kwam daarna heeft u toen gezegd. Ik heb geen offerte gezien.
P2 En toen heeft ze het overgemaakt.
P1 Goed met u daar de daarnaast met zelfs u mobiel zorgen de limiet wordt verhoogd dat kan toch niet.
P2 Moet u eens luisteren de prijs was gewoon afgesproken en dat weet uw schoonmoeder ook.
P1 Er is helemaal niks afgesproken.
P2 Wel waar ze kon het niet ophalen want het bedrag was te groot voor haar van de rekening. En toen en toen en toen, toen heb ik gezegd nou omdat het niet gaat ik wil het best via eheheh internet bankieren doen en ik zeg dan moet ik er alleen btw bij rekenen omdat het om een rekening gaat.
P1 Meneer ik eheh ik eh weet genoeg het hele bedrag terug binnen een dag en klaar dan zien
we wel verder, ieder geval bedankt bedankt.
P2 Ik ga twee duizend euro terug storten en anders wordt het niks.
Ik hoorde op geluidsfragment 2 (file: AUD-20200429-WA0005) twee personen praten. Ik zal ze verder als P1 en P2 noemen en ik hoorde het volgende:
P1 Ja [getuige 1] .
P2 Ja goeie dag je spreekt nog even met [verdachte] .
P1 Hoi ja.
P2 Moet je eens luisteren eeh ik heb net overlegd.
P1 Ja.
P2 Eeh we kunnen drie duizend euro terug storten en als het daar niet mee akkoord
gaat dan ja dan weet ik het ook niet. Dan houdt het voor mij op.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen d.d. 17 september
2020, opgenomen op pagina 22 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van
verbalisant [verbalisant 3] :
Naar aanleiding van de gedane ciot bevraging ontvingen wij de volgende gegevens.
Het telefoonnummer behoort toe aan:
Voorletters: J.
Achternaam: [verdachte]
[woonadres ]

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 april 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] (75 jaar) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten betaling van een geldbedrag van € 4598,- , door
- bij die [slachtoffer] onaangekondigd aan te bellen en voor te stellen om werkzaamheden aan het dak te verrichten en
- op de zinken dakkraal van het dak een voorstrijk of een primer aan te brengen en
- een nota op te stellen voor het aanbrengen van nieuwe dakbedekking (4 rollen) + reparatie aan dakkraal, lasnaden, aanbrengen rubbercoating en 2 x roosterafvoer ad € 3800, exclusief BTW en
- deze nota direct aan de deur te laten uit betalen,
zulks terwijl de genoemde werkzaamheden die op de nota stonden, niet waren uitgevoerd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van aangeefster [slachtoffer] door zich voor te doen als een professioneel dakdekker, die in de straat, waar [slachtoffer] woonachtig is, reeds werkzaamheden heeft verricht en thans bereid is ook haar dak te repareren. Verdachte is, samen met een zogenoemde assistent, met een ladder het dak op geklommen, is na enige tijd teruggekomen en heeft haar een bon ter hand gesteld, met daarop een bedrag van
€ 3.800,-, exclusief BTW, voor de door hem op het dak verrichte werkzaamheden. Naar later is gebleken hebben die werkzaamheden niet plaatsgevonden. Verdachte heeft aangedrongen op contante betaling van € 3.800,- en is zelfs met zijn auto met [slachtoffer] , zij het tevergeefs, langs banken in [plaats 1] , [gemeente] en [plaats 2] gereden om haar het geld aldaar te laten pinnen. Vervolgens is hij met haar terug naar haar woning gegaan, alwaar zij – in zijn bijzijn – het geld, thans vermeerderd met BTW, met internetbankieren naar het door verdachte opgegeven rekeningnummer heeft overgemaakt. Deze handelswijze van verdachte, waarbij hij opzettelijk misbruik heeft gemaakt van het goede vertrouwen en de argeloosheid van oudere medemensen, getuigt van een schaamteloze brutaliteit uitsluitend ten behoeve van eigen geldelijk gewin. Verdachte heeft hiervoor tot aan de dag van de terechtzitting bij het hof geen enkele verantwoordelijkheid voor willen nemen. Het hof rekent verdachte dit aan.
Het hof heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van oplichting en uit die veroordelingen kennelijk weinig lering heeft getrokken.
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder de situatie rondom diens oudste zoon en het feit dat hij mogelijk dreigt zijn huurwoning te verliezen, bepleit aan verdachte een taakstraf op te leggen. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gebleken recidive, slechts gevangenisstraf als strafsoort in aanmerking komt.
Het hof acht, uit hoofde van vergelding voor de inbreuk op de rechtsorde en het leed dat verdachte in deze zaak teweeg heeft gebracht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur zoals door de eerste rechter is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd, passend en geboden. Voorts is het hof van oordeel dat uit hoofde van speciale preventie aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden, teneinde hem er goed van te doordringen zich in de toekomst niet meer aan soortgelijke ernstige feiten of andersoortige strafbare feiten schuldig te zullen maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 9 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2020, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020110668 d.d. 26 oktober 2020.