In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2018, van wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De moeder, eiseres in hoger beroep, heeft verzocht om begeleiding van de omgang met de vader, gedaagde in hoger beroep, en om de dwangsom die aan de zorgregeling is verbonden te laten vervallen. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling en een dwangsom opgelegd voor het niet nakomen daarvan. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 1 november 2022 heeft plaatsgevonden. De ouders hebben een moeizame communicatie, maar hebben tijdens de zitting afgesproken om ouderschapsbemiddeling in te schakelen. Het hof oordeelt dat de omgangsregeling in het belang van de minderjarige kan worden voortgezet en dat er geen noodzaak is voor begeleiding van de omgang. De vordering van de moeder om de dwangsom te laten vervallen is afgewezen, omdat het hof van mening is dat de dwangsom noodzakelijk is om de omgangsregeling te waarborgen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland en compenseert de proceskosten in hoger beroep.