ECLI:NL:GHARL:2022:10405

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
200.316.305/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader was verlengd. De kinderrechter had in een eerdere beschikking van 21 februari 2022 bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zou hebben, wat leidde tot het vervallen van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking van de kinderrechter, voor zover deze de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verlengde, vernietigd moest worden. De verdere beoordeling richtte zich op de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, die door de GI was verzocht. Het hof concludeerde dat de GI op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing kon verlenen, gezien de zorgen over de beschikbaarheid van de moeder en de huidige situatie van de vader. De moeder had haar verzoek om de ondertoezichtstelling in te trekken, waardoor dit niet meer ter discussie stond. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter voor zover deze de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleende tot 20 augustus 2023. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van stabiliteit en continuïteit in de zorg voor [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.305
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 540946 en 540948)
beschikking van 29 november 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
gevestigd te Almere,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 19 augustus 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 8 september 2022;
  • een brief van mr. De Gruijl van 3 oktober 2022 met bijlage(n);
  • een brief van de GI van 18 oktober 2022;
  • een e-mailbericht van mr. De Gruijl van 25 oktober 2022 met bijlage(n);
  • een e-mailbericht van mr. De Gruijl van 27 oktober 2022 met bijlage(n);
  • een brief van mr. De Gruijl van 31 oktober 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • [naam1] namens de GI,
  • de vader.
2.3
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 juni 2020 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 11 september 2020. Bij beschikking van de kinderrechter van 20 augustus 2020 werd de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 11 september 2021. Bij beschikking van de kinderrechter van 31 augustus 2021 werd de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 20 augustus 2022.
3.3
Vanaf 13 mei 2020 woont [de minderjarige] bij de vader, eerst met toestemming van de moeder en later op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing.
3.4
De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf bij de vader is laatstelijk verlengd bij beschikking van 28 september 2021 tot 20 augustus 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter:
  • de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 20 augustus 2023; en
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verlengd en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van de jeugdhulpaanbieder verleend tot 20 augustus 2023.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. De Gruijl namens de moeder het verzoek in hoger beroep ten aanzien van de ondertoezichtstelling ingetrokken, zodat dit verzoek geen bespreking meer behoeft.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij beschikking van 21 februari 2022 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats voortaan bij de vader zal hebben. De rechtbank heeft die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf bij de vader per 21 februari 2022 is komen te vervallen en daarna niet kon worden verlengd. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre vernietigen. De verdere beoordeling van het hof ziet daarom op de door de GI in eerste aanleg verzochte verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling en het daarop betrekking hebbende hoger beroep van de moeder tegen de bestreden beschikking.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen, omdat zij graag een kans wil krijgen om [de minderjarige] zelf op te voeden. De moeder vindt dat het goed met haar gaat en zij doet alles wat van haar wordt verwacht, maar zij krijgt geen eerlijke kans. De moeder krijgt bovendien het idee dat haar inzet niet wordt gewaardeerd. Dat de samenwerking met de GI moeizaam verloopt, ligt niet aan de moeder, want de samenwerking met andere hulpverleners verloopt wel goed. Zo blijkt volgens de moeder uit de omgangsverslagen dat de omgang goed verloopt en dat zij [de minderjarige] niet belast. De moeder is bovendien bereid om alle mogelijke vormen van hulpverlening te aanvaarden. De vader is op dit moment handelingsverlegen, maar het staat niet vast dat ook de moeder niet in staat zou zijn om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. Het is volgens de moeder niet in het belang van [de minderjarige] om haar te plaatsen in een voorziening voor jeugdhulp.
5.4
De GI voert verweer. De GI voert aan dat [de minderjarige] uit huis is geplaatst vanwege zorgen over de beschikbaarheid van de moeder. De moeder heeft onder meer straatangst en het lukt haar niet om bij [de minderjarige] aan te sluiten. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje en allerminst gebaat met onzekerheid over haar verblijfplaats, omdat dit haar kwetsbaarheid verder zal vergroten. Bovendien nemen de zorgen over [de minderjarige] toe en is ambulante hulpverlening onvoldoende gebleken om haar gedragsontregelingen weg te nemen. De GI vindt het voor [de minderjarige] belangrijk dat zij opgroeit op een stabiele plek waar de continuïteit in de zorg wordt gewaarborgd.
5.5
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij op dit moment niet in staat is om [de minderjarige] de begeleiding te bieden die zij nodig heeft. Daarom wordt nu gezocht naar een geschikte plek voor [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft volgens de vader begeleiding en traumatherapie nodig, maar de traumatherapie kan nog niet starten, omdat [de minderjarige] nog in een actief trauma zit.
5.6
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om aan de GI machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. Vast staat dat de vader op dit moment niet de zorg voor [de minderjarige] kan dragen, omdat zijn draagkracht nu beperkt is. Alleen al hieruit volgt dat de vader [de minderjarige] niet kan bieden wat zij nodig heeft, zodat dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder op goede gronden heeft verleend. De bestreden beschikking dient daarom in zoverre te worden bekrachtigd. De - overigens zeer begrijpelijke - wens van de moeder om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen en [de minderjarige] bij haar te plaatsen, wordt in dit hoger beroep niet beoordeeld, omdat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is bepaald. Indien het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen zou worden afgewezen, zoals door de moeder is verzocht, zou dit dan ook betekenen dat [de minderjarige] weer bij de vader zou gaan wonen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader is verlengd, en de bestreden beschikking ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 19 augustus 2022, voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader is verlengd;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 19 augustus 2022, voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is verleend tot 23 augustus 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, L. van Dijk en F. Menso, bijgestaan door de griffier, en is op 29 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.