De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-009436-21 - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg:
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 2] (beiden werkzaam bij de politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- stekende bewegingen met een mestvork in de richting van die [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 2] te maken (waarbij die [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 2] zich in een auto bevonden met gedeeltelijk geopend raam) en/of
- tegen die [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 2] dreigend te zeggen "dat hij ze hartstikke dood zou steken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een mestvork in de handen te rennen en/of te lopen in de richting van die [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of bij het dicht naderen van die [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 2] met die mestvork dreigend met de punten naar voren in de richting van die [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 2] te wijzen en/of
- waarbij verdachte in de richting van die [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 2] bleef rennen/lopen ondanks het lossen van waarschuwingsschoten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2020 tot en met 11 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] althans in Nederland [aangever 2] (door tussenkomst van een derde) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door,
- die [aangever 2] (door tussenkomst van een derde) dreigend de woorden toe te voegen "dat hij die [aangever 2] de oren af zou snijden zodat hij zijn bril niet meer op kon zetten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- een bericht te versturen naar een medewerker van de gemeente met de volgende inhoud:
" Geloof me [aangever 2] maakt niet zijn ambtstermijn vol hier in het [gemeente] ";
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 10 januari 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij 1] , door
- telkens al fluitend voor het huis van die [benadeelde partij 1] te lopen en te schreeuwen en bierblikjes te gooien naar de honden van die [benadeelde partij 1] en/of de honden van die [benadeelde partij 1] op te hitsen en/of
- telkens, soms 20 tot 30 keer, achter elkaar te bellen naar die [benadeelde partij 1] en/of
- telkens sms berichten met dreigende en/of beledigende inhoud naar die [benadeelde partij 1] te sturen en/of
- zich op het land naast de woning van die [benadeelde partij 1] te bevinden en/of
- dreigend met een hooivork voor het huis van die [benadeelde partij 1] te lopen en/of
- door rommel voor het hek van die [benadeelde partij 1] te leggen en/of -in de vroege ochtend met een voorwerp op een verkeersbord te slaan dat zich naast de woning van die [benadeelde partij 1] bevindt, met het oogmerk die [benadeelde partij 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Zaak met parketnummer 96-094300-20:
hij op of omstreeks 31 maart 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Zaak met parketnummer 96-076432-20:
hij op of omstreeks 23 maart 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Zaak met parketnummer 18-149556-19:
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2018 tot en met 27 mei 2018, te of bij [pleegplaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder zijn hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten een hond (herdershond), immers heeft deze hond toen en daar zeven schapen meermalen gebeten, ten gevolge waarvan die zeven schapen meerdere (ernstige) (dodelijke) verwondingen hebben opgelopen;
Zaak met parketnummer 18-820379-18:
hij op of omstreeks 11 september 2018, te [pleegplaats] , althans in de gemeente [gemeente] , [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- voorzien van een luchtbuks, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
- in de richting van die [aangever 1] te rennen/gaan en/of (daarbij) die buks/dat voorwerp, op die [aangever 1] te richten en/of gericht te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-009436-21 onder 2 tenlastegelegde
Het hof acht, evenals de rechtbank, niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bij het tweede gedachtestreepje genoemde bedreiging door het versturen van een bericht met de tekst “Geloof me [aangever 2] maakt niet zijn ambtstermijn vol hier in het [gemeente] ”. Deze woorden zijn naar het oordeel van het hof niet van dien aard dat zij in zijn algemeenheid naar objectieve maatstaven geschikt zijn om vrees aan te jagen.
Anders dan de rechtbank acht het hof echter ook het overige deel van de hier tenlastegelegde bedreiging van [aangever 2] niet wettig en overtuigend bewezen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze ‘unus testis, nullus testis’-bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hiervoor bedoelde wettelijke voorschrift leidt ertoe dat de rechter, naast het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, dient te bepalen of voor die verklaring voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaring van aangever te twijfelen. Echter steunt het bewijs van het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof enkel op de inhoud van de verklaring van [getuige] . Hij heeft de politie op de hoogte gesteld van hetgeen hem ter ore is gekomen, waarna de politie dit ter kennis heeft gebracht van [aangever 2] , die vervolgens aangifte heeft gedaan. Het dossier bevat voor het overige geen stukken die als steunbewijs kunnen dienen voor de aangifte dan wel het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 januari 2021 (pagina 82 van het dossier), terwijl laatstgenoemde stukken dezelfde bron hebben.
Gelet op het voorgaande heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-0149556-19 tenlastegelegde
Het hof overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat tot een gevaarlijk dier ook een voor mensen en (andere) dieren gevaarlijk exemplaar van een overigens ongevaarlijke soort dient te worden gerekend. Bewezen dient te worden dat het dier gevaarlijk gebleken was, vóórdat de overtreding gepleegd werd. Het is niet voldoende om aan te tonen dat het dier op een ogenblik waarop het schade kon aanrichten niet onschadelijk gehouden was.
Een hond kan pas als “gevaarlijk” in de zin van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt als die hond bij eerdere bijtincidenten betrokken is geweest. Ook een hond waarvan op grond van andere feiten of omstandigheden kan worden aangenomen dat hij gevaren oplevert welke voormelde wetsbepaling in het algemeen heeft willen voorkomen, moet als gevaarlijk in de zin van die wetsbepaling worden aangemerkt.
Het hof overweegt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen stellen dat voorafgaand aan de tenlastegelegde feitelijkheden reeds gebleken was dat de hond gevaarlijk was. De eigen verklaring van verdachte, waaruit blijkt dat hij zijn hond eerder al niet vertrouwde met de op zijn erf lopende schapen, is daarvoor onvoldoende. Voor het overige bevat het dossier onvoldoende informatie om de hond als reeds gevaarlijk gebleken te kunnen bestempelen. Bijvoorbeeld is niet gebleken van andere (aan het tenlastegelegde voorafgaande) bijtincidenten of indicaties dat de hond gevaarlijk was.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat verdachte tekort is geschoten in zijn zorgplicht, waardoor het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-009436-21 onder 1 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hetgeen de politieagenten verklaren, niet is gebeurd. Verdachte geeft aan dat de agenten het al lange tijd op hem voorzien hebben en dat de door de agenten geloste waarschuwingsschoten daar ook mee te maken hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij met een mestvork heen en weer heeft gelopen, en dat het niet meer dan dat is geweest. Verdachte ontkent de tenlastegelegde beschuldiging krachtig.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend te bewijzen.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen. In het bijzonder heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de zich in het dossier bevindende ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van [verbalisant 1] en [benadeelde partij 2] . Hetgeen verdachte hieromtrent heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-009436-21 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-009436-21 onder 1 tenlastegelegde
1. De door verdachte ter zitting in hoger beroep op 23 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik liep die dag (
het hof begrijpt: 10 januari 2021) met een mestvork op de weg naar mijn woning toe.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2021, nummer [nummer] , opgenomen op pagina 52 t/m 54 van het dossier met nummer [nummer] , voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisant [verbalisant 1]
Op zondag 10 januari 2021, omstreeks 15:30 uur, was ik samen met mijn collega in de
gemeente [gemeente] , te [pleegplaats] . (...) Ik zag dat [verdachte] een gebaar naar mij en mijn collega maakte. Ik heb hierop ons voertuig tot stilstand gebracht naast [verdachte] . Ik hoorde mijn collega aan [verdachte] vragen wat er was. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat wij die man moesten aanhouden. Ik zag dat [verdachte] richting een persoon wees die verderop naast de weg liep. Ik hoorde mijn collega, door het op een kier
geopende raam van ons dienstvoertuig, zeggen dat hij (
het hof begrijpt: verdachte)
zijn hooivork moest neerleggen. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Ik bepaal dat zelf wel. Ik
steek jullie harstikke dood." Ik voelde mij zeer bedreigd door deze woorden die [verdachte]
uitsprak. Ik zag dat [verdachte] met zijn hooivork in zijn hand een stekende beweging
maakte in de richting van mijn collega [benadeelde partij 2] . De afstand tussen [verdachte] en mijn collega [benadeelde partij 2] was op dat moment ongeveer anderhalf tot twee meter. Ik heb hierop gas gegeven om weg te komen. (...) Wij parkeerden ons voertuig en stapten uit. Ik zag dat de verdachte [verdachte] met zijn hooivork met een versnelde pas in de richting van mijn collega [benadeelde partij 2] liep. Ik zag dat mijn collega hierop zijn vuurwapen trok en deze met zijn loop in de richting van de lucht richtte. Ik hoorde mijn collega [benadeelde partij 2] schreeuwen tegen de verdachte [verdachte] dat hij van de politie was en dat [verdachte] zijn hooivork moest laten vallen. Ik zag dat de verdachte [verdachte] dit niet deed. Ik schreeuwde tegen [verdachte] dat wij van de politie waren en dat hij zijn hooivork moest laten vallen. Ik schreeuwde dat er anders geweld zou worden gebruikt. Ik zag dat [verdachte] dit niet deed en in de richting van mijn collega [benadeelde partij 2] liep. Ik heb hierop
besloten om een waarschuwing schot in een veilige omgeving en in de richting van de lucht
te lossen. Ik zag dat [verdachte] hier niet tot weinig op reageerde. Ik zag dat [verdachte]
stil bleef staan met zijn hooivork in zijn handen. Ik zag en hoorde dat mijn collega [benadeelde partij 2]
hierop nog een waarschuwing schot loste. Na het waarschuwing schot heb ik mijn vuurwapen gericht op de verdachte [verdachte] . Kort hierna zag ik dat [verdachte] weer in de richting van mijn collega [benadeelde partij 2] liep met een stekende beweging, terwijl hij zijn hooivork in zijn handen hield. Ik schreeuwde tegen de verdachte [verdachte] dat hij zijn hooivork moest laten vallen en dat wij van de politie waren. Ik zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf. Ik heb hierop besloten om een tweede waarschuwing schot te lossen in een veilige omgeving en in de richting van de lucht. Op dit moment was de afstand tussen mijn collega [benadeelde partij 2] en [verdachte] ongeveer tien meter. Ik zag en hoorde dat mijn collega [benadeelde partij 2] hierop nog een waarschuwing schot loste.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2021, nummer [nummer] , opgenomen op pagina 62 t/m 65 van het onder 2 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisant [benadeelde partij 2]
Door een op een kier geopend raam heb ik de heer [verdachte] aangesproken. Hij had op
dat moment de hooivork nog steeds in handen. De heer [verdachte] boog zich voorover
richting onze dienstauto en zei: "Hem, hij daar die moetje aanhouden." Daarbij wees de heer
[verdachte] in de richting van de manspersoon die ter hoogte van zijn woning in de berm
stond. (...) Daarop zag ik dat de heer [verdachte] met beide handen de houten steel van de
hooivork vastpakte, en met kracht een stoot met beide punten van deze hooivork in mijn richting gericht, deed. De afstand tussen [verdachte] en mij was op dat moment ongeveer
anderhalf a twee meter. Ik zag de punten van de hooivork op mij afkomen. Ik zag en hoorde
dat de heer [verdachte] op dat moment schreeuwde: "Ik steekje hier hartstikke dood mee."
Ik voelde mij zeer bedreigd door deze situatie. Ik kon op dat moment geen kant uit, ik zat in
een auto, en voelde mij daadwerkelijk door verdachte [verdachte] bedreigd. Ik was ervan
overtuigd dat wanneer wij op deze plaats met ons dienstvoertuig waren blijven staan ik
daadwerkelijk door verdachte [verdachte] zou zijn gestoken met een hooivork. Door snel optreden van bestuurder/collega [verbalisant 1] zijn wij snel in ons opvallende dienstvoertuig in de richting van de woning van de verdachte gereden. Verdachte [verdachte] heeft nog een poging gedaan om met zijn hooivork tegen ons opvallende dienstvoertuig te slaan, in mijn optiek is ons dienstvoertuig niet geraakt.
De afstand die wij hebben afgelegd was een paar honderd meter alvorens wij ons dienstvoertuig op de weg ter hoogte van de woning van verdachte [verdachte] hebben geplaatst. Daar zijn wij uit de dienstauto gestapt. Wij zagen verdachte [verdachte] met een hooivork in zijn handen dragend rennend en afwisselend lopend naar ons toe komen.
Verdachte kwam als maar dichter in onze buurt. Ik heb daarbij luidkeels geschreeuwd dat ik
van de politie was. Ik heb aangegeven dat hij zijn hooivork moest weggooien maar zag dat
hij hier niet aan voldeed. De afstand tussen de verdachte en mij betrof op dat moment circa
acht a tien meter. Ik schreeuwde dat ik geweld zou gebruiken als verdachte zijn hooivork niet zou weggooien. Ook hoorde ik collega [verbalisant 1] dit schreeuwen en aangeven dat geweld zou worden gebruikt. Ik zag dat verdachte hier geen gehoor aangaf. Daarop heb ik mijn
dienstwapen getrokken en heb deze gericht op de verdachte. Deze heb ik tijdens mijn aan
schreeuwen gericht gehouden op de verdachte. Ik hoorde daarop een waarschuwingsschot
van mijn collega [verbalisant 1] . Het was bijzonder om te zien dat de verdachte hier geen gehoor
aangaf. Ik heb toen een waarschuwingsschot gegeven in een veilige richting namelijk naar
een naastgelegen weiland. Verdachte bleef doorlopen waarop nog een keer een
waarschuwingsschot van zowel collega [verbalisant 1] als mij volgde. Verdachte bleef doorlopen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-009436-21 onder 3 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangegeven dat hij de zich in het dossier bevindende sms-berichten inderdaad naar zijn buurman, [benadeelde partij 1] , heeft gestuurd, maar dat hij dat niet zomaar heeft gedaan. Verdachte geeft aan bang te zijn voor [benadeelde partij 1] . Hij ontkent de anonieme telefoontjes te hebben gepleegd. Ook heeft verdachte verklaard dat zijn honden niet op het erf van aangever zijn geweest, niet voor de woning van aangever te hebben gelopen met een mestvork, geen rommel op het erf van aangever te hebben gegooid en niet tegen het verkeersbord te hebben geslagen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de aangifte van [benadeelde partij 1] . Het hof neemt deze aangifte dan ook als uitgangspunt. De aangifte wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door de zich in het dossier bevindende sms-berichten en de telefoongegevens. Ten aanzien van de anonieme telefoontjes is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat, gelet op het feit dat aangever (steeds) bij de eerste beloproep de stem van verdachte herkende en aangever direct daarna vaak achter elkaar anoniem werd gebeld, het redelijkerwijs niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die aangever anoniem belde. Dit gedrag (de anonieme telefoontjes) past naar het oordeel van het hof ook bij de overige gedragingen zoals die blijken uit de aangifte.
Het hof stelt – evenals de rechtbank – vast dat verdachte in de bewezen verklaarde periode een aanzienlijke hoeveelheid sms-berichten naar aangever heeft verzonden, dat hij in een kort tijdsbestek en vaak achter elkaar (anoniem) naar aangever heeft gebeld, dat hij meermalen fluitend langs het huis van aangever is gelopen, dat hij zich hinderlijk met een mestvork op het erf van aangever heeft bevonden en dat hij in de vroege ochtend, nabij de woning van aangever, hard op een verkeersbord heeft geslagen.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat verdachte op intensieve wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen, alsook dat het slachtoffer herhaaldelijk aan verdachte te kennen heeft gegeven niet van zijn toenaderingen gediend te zijn. Het slachtoffer heeft aangegeven dat de gedragingen van verdachte in zijn persoonlijk leven en zijn persoonlijke vrijheid een grote impact hebben en hebben gehad.
Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de tenlastegelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-009436-21 onder 3 tenlastegelegde
1. De door verdachte ter zitting in hoger beroep op 23 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb [benadeelde partij 1] sms-berichten gestuurd. Het kan kloppen dat de politie het telefoonnummer dat in de aangifte wordt genoemd, aan mij heeft gekoppeld via een melding die ik een keer had gedaan.
2. De door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 21 september 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat de honden altijd aanslaan als ik langsloop. Ik ben een stuk of twee á drie keer met de mestvork voor zijn huis langsgelopen. Ik ben twee keer door [benadeelde partij 1] bij die duiker weggejaagd.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 15 januari 2021, nummer [nummer] , opgenomen op pagina 37 tot en met 41 van het dossier met nummer [nummer] , voor zover inhoudende:
als verklaring van [benadeelde partij 1]
Ik woon in [pleegplaats] naast deze man. De afgelopen periode is het een opbouw geweest van
diverse dingen. Vanaf vrijdag is hij begonnen mij meer te treiteren. Elke week, elke dag
loopt [verdachte] een rondje in de buurt. Wanneer hij voor mijn huis langsloopt, loopt hij te
schreeuwen en te fluiten naar mijn honden. Dit gaat al zo'n 5 maanden zo. Ook ben ik meerdere keren door [verdachte] gebeld. Ik neem dan op bij een geheim nummer en hoor dat hij het is. Hierna neem ik niet meer op en ik word vervolgens wel 20 tot 30 keer door een onbekend nummer gebeld. Ook ontvang ik sms-berichten van hem met pesterijen en vervelende berichten. De ongewenste oproepen waarover ik contact heb gehad met de KPN waren op 1 juli 2020 om 22:13 en op 3 juli 2020 11:43, 11:49 en 13:25 uur. En op 25 december 2020 om 14:27, 14:34 en 14:52 uur. Op 23 december 2020 ben ik om 14:59
4 keer gebeld, 14:58 2 keer gebeld, om 14:57, om 14:56, 14:55, 14:43, 14:33, 14:22, 15:37,
15:36 2 keer, 15:35, 15:00 en 14:59 gebeld door een privé nummer. Ook heb ik meerdere sms-berichten ontvangen afkomstig van telefoonnummer [telefoonnummer] . Op 8 december 2020 heb 14 sms berichten, op 23 december 3 sms berichten, op 25 december 4 berichten, op 27 december 2 berichten, op 3 januari 2021 heb ik 5 en op 6 januari 5 berichten ontvangen van dit nummer. Bij 6 januari staan de tijden vermeld, 13:29, 13;32, 13:33, 13:36 en 15:16.
De laatste week is [verdachte] de hele week bezig geweest op het weiland naast mijn huis, bij een duiker die onder de weg doorloopt. Dit is zijn land niet. De sloot is van mij. Terwijl
hij hiermee bezig is blijft hij de honden aanroepen en opjutten.
Op 9 januari 2021 omstreeks 11:30 uur zag en hoorde ik dat [verdachte] met een hooivork
luid schreeuwend voorbij mijn woning liep. Hij maakte gebaren met de hooivork.
Op zondag 10 januari 2021 schrokken wij om 06:30 uur wakker van lawaai. Ik hoorde dat
[verdachte] op een verkeersbord naast onze woning stond te rossen. Ik hoorde hem
schreeuwen. Zijn stem herken ik uit duizenden. Ik zag dat [verdachte] tussen de weilanden
verder liep. Ik hoorde een hoop geschreeuw van [verdachte] . Om 11:05 uur heb ik met de
politie gebeld. [verdachte] liep bij mij voor de deur langs met de hooivork in zijn hand wild
zwaaiend en schreeuwend. Ik zag dat hij voor mijn huis liep, begon te rennen en met de
hooivork op de grond aan het slaan en steken was. Om 15:00 uur liep hij weer over de weg
met de hooivork te zwaaien, te schreeuwen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96-094300-20 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft – kort samengevat – aangegeven dat hij op 31 maart 2020 wel een personenauto heeft bestuurd, maar alleen op zijn eigen erf en (dus) niet op de openbare weg.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte acht het hof ongeloofwaardig en is voorts op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
Uit een brief van het CBR d.d. 21 september 2015 aan verdachte blijkt dat zijn rijbewijs vanaf 28 september 2015 ongeldig is verklaard. Niet is gebleken dat nadien aan verdachte een rijbewijs is verstrekt.
Gelet op het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, de brief van het CBR aan verdachte en de verklaring van verdachte dat hij wist dat hij niet mocht rijden, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat hij zich aan het tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96-094300-20 tenlastegelegde
1. De door verdachte ter zitting in hoger beroep op 23 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik wist dat ik in maart 2020 niet mocht rijden.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 31 maart 2020, nummer [nummer] , opgenomen in het dossier met nummer [nummer] , voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]
Op dinsdag 31 maart 2020 reden wij over de weg [straatnaam] te [pleegplaats] . Wij zijn het erf van [verdachte] op gereden om onderzoek te doen.
Op het moment dat wij klaar waren met ons onderzoek en het erf wilden verlaten zagen wij dat er een donker groene [auto] met daarachter een aanhangwagen, met daarop drie grote grijze PVC buizen vanaf de openbare weg [straatnaam] te [pleegplaats] het erf op kwam rijden. Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] zagen dat het voertuig werd bestuurd door [verdachte] .
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt artikel 9 WVW proces-verbaal van 31 maart 2020, nummer [nummer] , opgenomen in het onder 2 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van het CBR d.d. 21 september 2015 aan [verdachte] , inhoudende een besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs vanaf 28 september 2015.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96-076432-20 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft – kort samengevat – aangevoerd dat niet hij, maar een vriendin van hem in de auto reed op 23 maart 2020, en dat hij in de passagiersstoel zat. Verdachte heeft verder verklaard dat hij wist dat hij niet mocht rijden, dat was ook de reden dat zijn vriendin reed.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte acht het hof ongeloofwaardig en is voorts op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
Uit een brief van het CBR d.d. 21 september 2015 aan verdachte blijkt dat zijn rijbewijs vanaf 28 september 2015 ongeldig is verklaard. Niet is gebleken dat nadien aan verdachte een rijbewijs is verstrekt.
Gelet op het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, de brief van het CBR aan verdachte en de verklaring van verdachte dat hij wist dat hij niet mocht rijden, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat hij zich aan het tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96-076432-20 tenlastegelegde
1. De door verdachte ter zitting in hoger beroep op 23 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik wist dat ik in maart 2020 niet mocht rijden.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2020, nummer [nummer] , opgenomen in het dossier met nummer [nummer] , voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5]
Op 23 maart 2020 reden wij in een onopvallend dienstvoertuig langs de woning van
[verdachte] , gelegen aan [adres] te [pleegplaats] . Wij zagen dat daar een personenauto van het erf af kwam rijden met daarachter een aanhangwagen. Wij zagen dat achter het stuur zat, de voor ons beide ambtshalve bekende [verdachte] . Wij verbalisanten reden zagen dat het voertuig achter ons aan de openbare weg op draaide en verder reed.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van het CBR d.d. 21 september 2015 aan [verdachte] , inhoudende een besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs vanaf 28 september 2015.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-820379-18 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij op 11 september 2018 inderdaad een luchtbuks had. Hij heeft verklaard dat hij op zijn eigen erf met de luchtbuks rondliep om ganzen weg te jagen. Hij wist dat aangever [aangever 1] buiten was en heeft naar eigen zeggen voor de gein een kleed over zich heen gedaan toen hij buiten liep. Verdachte heeft verklaard dat zijn hond de openbare weg op ging omdat [aangever 1] daar stond, waardoor verdachte een sprintje trok.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen. In het bijzonder gelet op de inhoud van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het in het dossier aanwezige filmpje, waaruit blijkt dat de luchtbuks door verdachte duidelijk op de filmer wordt gericht, in samenhang met de verklaring van verdachte dat hij daar liep met de luchtbuks in zijn hand en een kleed over zich heen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem hier tenlastegelegde heeft begaan. Hetgeen verdachte voor het overige ten aanzien van dit feit heeft verklaard ter zitting in hoger beroep, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het dossier.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-820379-18 tenlastegelegde
1. De door verdachte ter zitting in hoger beroep op 23 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 11 september 2018 op mijn eigen erf met mijn luchtbuks rondgelopen om ganzen te verjagen. Ik wist dat [aangever 1] daar was. Ik deed voor de gein een kleed over me heen.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 september 2018, nummer [nummer] , opgenomen op pagina 7 en 8 van het dossier met nummer [nummer] , voor zover inhoudende:
als verklaring van aangever [aangever 1]
Op 11 september 2018 reed ik met mijn trekker naar mijn land naast het land van verdachte aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . Ik zette mijn trekker in de dam van mijn land en ik heb de schapen geteld. Ik zag dat [verdachte] vanaf zijn erf in mijn richting kwam lopen. Hij had een soort deken over zijn hoofd. Ik stapte na de telling weer op mijn trekker. Ik zag dat [verdachte] eerst wegrende. Ik zag toen dat hij een geweer bij zich had. Ik zag ook dat hij dat geweer op mij richtte. Ik voelde mij hierdoor erg bedreigd en was in de veronderstelling dat hij op mij zou schieten. Ik meende ook dat het een echt vuurwapen betrof. Ik zag dat [verdachte] snel op mij af kwam lopen. Ik ben toen zo snel als ik kon weg gereden.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2018, nummer [nummer] , opgenomen op pagina 10 en 11 van het onder 2 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisant [verbalisant 6]
[aangever 1] vertelde dat hij het gehele incident gefilmd had. In het 1:36 minuut durende filmpje zag ik een persoon die in eerste instantie uit de richting van een erf komt. Dit erf herkende ik als het erf van [verdachte] . De persoon loopt door het weiland naast dit erf, in de richting van de filmer. Er is te zien dat de filmer in zijn landbouwvoertuig een snelle draai maakt en op de evenwijdige weg, richting het erf van [verdachte] rijdt. Op enig moment passeert de filmer de persoon die evenwijdig in het weiland loopt. Tijdens dit rijden is de persoon een aantal momenten uit beeld. Na enige korte momenten zag ik dat de filmer zijn landbouwvoertuig stil zet ten hoogte van het erf van [verdachte] en de camera schuin naar achter draait. Hier zag ik weer dezelfde persoon. De persoon komt uit het veld en loopt over het erf van [verdachte] in de richting van de filmer. Hier zag ik duidelijk dat de persoon met een soort kleed over zich heen rondloopt. Ik zag specifiek dat deze persoon een vuurwapen gelijkend object in zijn handen heeft. Ik zag tevens dat deze persoon een blauw overhemd aan had. Na korte momenten zag ik op het filmpje dat de persoon snel richting de filmer begint te rennen. Ik zag dat de persoon zijn vuurwapen gelijkend object aanlegt en richt op de filmer. Ik zag dat de persoon snel op de filmer afrent terwijl hij duidelijk een vuurwapen gelijkend object gericht houdt. Ik zag dat de filmer hierop snel accelereert met zijn landbouwvoertuig en weg bij de persoon rijdt.