In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De vrouw, verzoekster, had verzocht om schorsing van de beschikking die haar verplichtte om binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheiding te onderzoeken of zij de echtelijke woning kon overnemen. De man, verweerder, had hiertegen verweer gevoerd, stellende dat zijn belang om op korte termijn over zijn aandeel in de woning te kunnen beschikken zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om langer de tijd te krijgen voor haar onderzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw sinds het vertrek van de man uit de woning geen actie heeft ondernomen om de overname te onderzoeken en dat er geen inzicht is gegeven in de waarde van de woning of de benodigde financiële middelen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de hoge leeftijd van de man en zijn wens om zich in Spanje te vestigen. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij daadwerkelijk in staat is om de woning over te nemen, en haar verzoek tot schorsing is afgewezen. De beslissing van de rechtbank over de terugbetaling van een lening aan de man is door het hof niet als een kennelijke misslag aangemerkt.
De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de partijen en de noodzaak voor de verzoeker om substantieel bewijs te leveren voor zijn of haar verzoek tot schorsing. Het hof heeft de vrouw in haar verzoek niet in het gelijk gesteld en de beschikking van de rechtbank bevestigd.