ECLI:NL:GHARL:2022:10443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
200.314.298
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De vrouw, verzoekster, had verzocht om schorsing van de beschikking die haar verplichtte om binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheiding te onderzoeken of zij de echtelijke woning kon overnemen. De man, verweerder, had hiertegen verweer gevoerd, stellende dat zijn belang om op korte termijn over zijn aandeel in de woning te kunnen beschikken zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om langer de tijd te krijgen voor haar onderzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw sinds het vertrek van de man uit de woning geen actie heeft ondernomen om de overname te onderzoeken en dat er geen inzicht is gegeven in de waarde van de woning of de benodigde financiële middelen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de hoge leeftijd van de man en zijn wens om zich in Spanje te vestigen. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij daadwerkelijk in staat is om de woning over te nemen, en haar verzoek tot schorsing is afgewezen. De beslissing van de rechtbank over de terugbetaling van een lening aan de man is door het hof niet als een kennelijke misslag aangemerkt.

De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de partijen en de noodzaak voor de verzoeker om substantieel bewijs te leveren voor zijn of haar verzoek tot schorsing. Het hof heeft de vrouw in haar verzoek niet in het gelijk gesteld en de beschikking van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.298/02
(zaaknummers rechtbank Gelderland 389138 en 394636)
beschikking van 6 december 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.T. Psara te ‘s-Hertogenbosch,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Kotterman te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 mei 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende beslist:
bepaalt ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als volgt:
- de echtelijke woning dient getaxeerd te worden en de vrouw krijgt drie maanden na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand de tijd om te onderzoeken of zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen; anders dient de woning verkocht te worden, een en ander conform 3.51 tot en met 3.55; (het hof leest samengevat: waarbij de overwaarde bij helfte wordt gedeeld; zowel bij overname als bij verkoop moet de aflossingsvrije hypotheek van € 468.738,18 worden verrekend/ afgelost alsmede de spaarhypotheek van € 133.865,16);
- (….)
- de vrouw dient aan de man te betalen een bedrag van € 7.500,- inzake de terugbetaling van een lening.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 9 augustus 2022;
- het verweerschrift in de hoofdzaak, tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Kotterman van 30 september 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 oktober 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vrouw, met haar advocaat; en
- de man, met zijn advocaat.
2.3
Na de mondelinge behandeling heeft het hof een journaalbericht van mr. Kotterman ontvangen van 5 oktober 2022 met producties, te weten een V3-formulier van 30 augustus 2022, het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing met een productie en een e-mail van 30 augustus 2022 aan mr. Psara. Op 5 oktober 2022 heeft mr. Psara in een journaalbericht aan het hof bericht dat de vrouw bezwaar maakt tegen het toelaten van de door mr. Kotterman op 5 oktober ingediende stukken, omdat het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing na de verweertermijn van 30 augustus 2022 is binnengekomen bij het hof.
2.4
Het hof zal geen acht slaan op het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing, nu dit te laat is ingekomen. Op grond van het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 282 lid 1 Rv kan een verweerschrift tot de aanvang van de mondeling behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de mondeling behandeling worden ingediend, maar niet meer daarna. Mr. Kotterman heeft ter mondelinge behandeling mondeling verweer gevoerd tegen het schorsingsverzoek.
2.5
De voorzitter van de behandelende combinatie is na sluiting van de behandeling en daags voor de geplande uitspraakdatum van 25 oktober 2022 door de vrouw gewraakt. Op 23 november 2022 heeft de wrakingskamer het verzoek afgewezen. De beschikking van het hof heeft daardoor enige vertraging opgelopen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De bij de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding is op 24 augustus 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vrouw verzoekt in deze procedure schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.3
Op grond van artikel 360 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan, niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg, de hogere rechter schorsing van de werking van (een deel van) de beschikking bevelen.
3.4
Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is om die beschikking te executeren, ook als tegen die beschikking hoger beroep is ingesteld. Voor de maatstaven die behoren te worden aangelegd bij de beoordeling van het verzoek, geldt dat de verzoeker belang moet hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) moeten daarbij de volgende maatstaven worden aangelegd.
a. Uitgangspunt is dat een beslissing, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijkingen van dit uitgangspunt kunnen gerechtvaardigd zijn. Daarbij valt te denken aan omstandigheden die meebrengen dat het belang van een partij bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen beschikking en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de bestreden beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken beschikking hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Dit is anders in het geval deze beslissing berust op een kennelijke misslag.
3.5
Het hof stelt vast dat de rechtbank in de bestreden beschikking geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarom moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden en zal het hof het schorsingsverzoek beoordelen aan de hand van de hiervoor in rechtsoverweging 3.4 onder a. en b. vermelde criteria.
3.6
Het hof is van oordeel dat het belang van de man om op korte termijn te kunnen beschikken over zijn aandeel in de opbrengst van de echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om langer de tijd te krijgen om te onderzoeken of zij met een deel aan eigen middelen de woning kan overnemen. Het hof betrekt in zijn oordeel dat de man de echtelijke woning al in 2020 heeft verlaten, de hoge leeftijd van de man (80 jaar) en zijn wens om zich met zijn aandeel in de opbrengst van de echtelijke woning in Spanje een, gelet op zijn gezondheidssituatie, beter passende woonsituatie te verschaffen. De vrouw, die twintig jaar in de echtelijke woning woont en daarin graag wil blijven wonen, heeft sinds het moment dat de man de woning heeft verlaten gelegenheid gehad om te onderzoeken of zij de woning zou kunnen overnemen, maar er is niet gebleken dat zij daartoe al enige actie heeft ondernomen. Zij heeft, na gemotiveerd verweer van de man, niet inzichtelijk gemaakt wat de waarde van de woning naar schatting is en welke financiële middelen zij (nodig) heeft om de overname te kunnen financieren. Dit klemt temeer nu door het arrest van dit hof van 27 september 2022 er inmiddels duidelijkheid bestaat over de vorderingen die de man en de vrouw over en weer op elkaar stelden te hebben. Het argument van de vrouw voor haar schorsingsverzoek, dat zij pas na die uitspraak tot daadwerkelijk onderzoek kan overgaan, is hiermee vervallen. Ook als de vrouw, naast de vordering op de man van € 95.000,-, op grond van dit arrest, nog andere vorderingen op de man heeft, zoals zij stelt, had het op haar weg gelegen om (globaal) inzichtelijk te maken waarom zij (nog) langer de tijd nodig heeft voor een onderzoek hoe zij de overname zou kunnen financieren, wat zij heeft nagelaten.
Bij zijn oordeel weegt het hof verder mee dat de man heeft gesteld dat hij er ook belang bij heeft dat de woning spoedig (aan de vrouw of aan een derde) wordt overgedragen om te voorkomen dat de woning in waarde daalt, waarbij de man onbetwist heeft gesteld dat de vrouw de voor haar exorbitant grote woning (20 kamers) die veel onderhoud vergt, op dit moment financieel niet kan onderhouden.
3.7
Verder is het hof van oordeel dat, in tegenstelling tot wat de vrouw stelt, de beslissing van de rechtbank over de terugbetaling van de lening niet berust op een kennelijke misslag. De rechtbank heeft op dit punt een inhoudelijk oordeel gegeven. Dat de vrouw het niet eens is met de door de rechtbank genomen beslissing, maakt niet dat sprake is van een kennelijke misslag. De inhoudelijke bezwaren van de vrouw tegen deze beslissing zullen in de hoofdzaak in hoger beroep aan de orde komen.
De vrouw heeft haar stelling dat zij door terugbetaling van de lening in financiële nood verkeert - gezien de gemotiveerde betwisting door de man - onvoldoende onderbouwd. Het hof zal het schorsingsverzoek van de vrouw afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 6 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.