ECLI:NL:GHARL:2022:10682

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
200.311.445
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en verzoek tot opheffing van het bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bewindvoering van verzoeker, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland. Verzoeker, geboren in 1980, had eerder verzocht om het bewind op te heffen dat in 2015 was ingesteld vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, met de overweging dat verzoeker eerst moest aantonen dat hij in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te beheren. Verzoeker was het niet eens met deze beslissing en heeft grieven ingediend, waarbij hij stelde dat het bewind niet langer nodig was en dat hij in staat was om zijn eigen zaken te regelen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2022 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij zijn schulden had afgelost en dat hij een positieve wending in zijn leven had ervaren. De bewindvoerder daarentegen betoogde dat het bewind nog steeds noodzakelijk was, gezien de problemen die verzoeker had gehad met het beheren van zijn financiën en de recente ontwikkelingen in zijn leven, zoals de aanstaande geboorte van een kind.

Het hof heeft de grieven van verzoeker verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond en dat de bewindvoerder zijn taken naar behoren uitvoerde. Het hof benadrukte dat verzoeker eerst moet laten zien dat hij in staat is om zijn financiën zelf te beheren voordat het bewind kan worden opgeheven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.445
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9533829, BM 76047)
beschikking van 13 december 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. T.M. Spoler te Zwolle,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Financiële Hulpverlener B.V.,
gevestigd te Deventer,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
de moeder van [verzoeker] ;
[de vader]
wonende op een onbekend adres,
de vader van [verzoeker] ;
[de zus1] ,
wonende te [woonplaats3] ,
zus van [verzoeker] ;
en
[de zus2] ,
wonende te [woonplaats2] ,
zus van [verzoeker] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 11 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de ‘bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 16, ingekomen op 23 mei 2022;
- een journaalbericht van mr. Spoler van 3 oktober 2022 met productie 17.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2022 plaatsgevonden. [verzoeker] was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de bewindvoerder is haar directeur [de directeur] verschenen. De ouders en zussen van [verzoeker] zijn niet naar de mondelinge behandeling gekomen en hebben ook geen standpunt over deze zaak kenbaar gemaakt. Aan de partner van [verzoeker] , [de partner] , is bijzondere toegang verleend.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1980 te [plaats1] .
3.2
Bij beschikking van de kantontrechter in de rechtbank Overijssel van 8 december 2015 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] vanwege zijn geestelijke en /of lichamelijke toestand. Bij beschikking van 16 november 2016 is de bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Op 19 februari 2021 heeft [verzoeker] de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, verzocht het bewind op te heffen. Dat verzoek is behandeld op de zitting van 17 mei 2021. Bij beschikking van 11 november 2021 heeft de kantonrechter dat verzoek afgewezen.
3.4
Een dag voor die beschikking, op 10 november 2021, heeft [verzoeker] bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot ontslag of vervanging van de bewindvoerder.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] tot ontslag van de bewindvoerder of opheffing van het bewind afgewezen. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de kantonrechter [verzoeker] ter zitting heeft laten weten dat verzoeken van
[verzoeker] om de bewindvoerder te ontslaan of om het bewind op te heffen, het komende
jaar niet behandeld zullen worden. [verzoeker] moet eerst laten zien dat hij afspraken kan
maken met de bewindvoerder en dat hij deze afspraken kan nakomen, aldus de kantonrechter.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de opheffing van het bewind en het ontslag van de bewindvoerder. De tweede grief is een subsidiaire grief en ziet op de duur van de onderbewindstelling en het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] het komende jaar geen verzoeken tot opheffing van het bewind mag indienen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
[verzoeker] verzoekt in hoger beroep:
‘dat het uw gerechtshof moge behagen bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Zutphen, gewezen beschikking van 11 maart 2022 met zaaknummer 9533829\BM VERZ 21-6436 te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij de beschikking van 8 december 2015 met zaaknummer 4288573 BM VERZ 15-1044 uitgesproken onderbewindstelling over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] per direct op te heffen en de bij beschikking van 16 november
2016 met zaaknummer 5434934 BM VERZ 16-1637 benoemde huidige bewindvoerder De Financiële Hulpverlener B.V. per direct te ontslaan, althans zodanige beschikking die uw gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren'.
4.2
Het verweer van de bewindvoerder komt voor zover nodig hierna, bij de beoordeling van het verzoek, aan de orde.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel b. verkwisting of het hebben van problematische schulden, tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.3
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.4
[verzoeker] heeft in zijn beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het bewind niet langer nodig is. Hij vindt dat hij nu weer in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen: zijn schulden zijn afgelost, het gaat veel beter met hem en de turbulente periode in zijn leven is voorbij. Hij is al een jaar clean en hij heeft behandeling voor zijn trauma. Samen met zijn partner verwacht hij begin volgend jaar een baby. Met zijn zoon van 13 jaar en dochter van 19 jaar heeft [verzoeker] inmiddels ook weer contact.
[verzoeker] vindt dat de bewindvoerder zijn taken niet goed uitvoert. Zo krijgt [verzoeker] bijvoorbeeld geen geld van de bewindvoerder voor de noodzakelijke ingrepen aan zijn gebit, waardoor [verzoeker] nu met veel tandpijn door het leven moet.
5.5
De bewindvoerder vindt dat het bewind nog niet kan worden opgeheven. Op de mondelinge behandeling heeft hij uitgelegd dat als het maandgeld wordt gestort dit direct volledig wordt gepind door [verzoeker] . Er is dan vervolgens geen zicht op hoe dat geld wordt uitgegeven. Enige tijd geleden is de bewindvoerder met [verzoeker] een zelfredzaamheidstraject gestart, om te kijken of [verzoeker] weer zelf zijn geldzaken kan beheren. [verzoeker] moest in dat traject zelf een aantal kosten betalen. Er zijn toen problemen met de autoverzekering ontstaan omdat de premie daarvoor niet meer werd voldaan en ook is er toen een huurachterstand van enige maanden ontstaan. Het traject is daarop door de bewindvoerder stopgezet. Op dit moment is er geen geld voor de tandarts, omdat op verzoek van [verzoeker] het geld dat de bewindvoerder als buffer had gereserveerd is overgemaakt voor de inrichting van de kinderkamer. De bewindvoerder denkt dan ook dat het bewind nog nodig is, te meer nu er ook problemen spelen ten aanzien van de bijzondere bijstand en mogelijke onderhuur.
5.6
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet langer zinvol is. Omdat het bewind is ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] , is het feit dat er geen schulden meer zijn, niet zonder meer reden voor opheffing van het bewind. [verzoeker] heeft niet aangetoond, bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van een arts, dat de lichamelijke of geestelijke toestand die destijds de aanleiding was tot het instellen van het bewind niet meer bestaat. Het hof ziet wel dat het leven van [verzoeker] een positieve wending heeft genomen, maar is van oordeel dat die wending nog te kort geleden is ingezet. Ook al wil de [verzoeker] graag zijn eigen zaken weer regelen, het hof vindt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij nu al in staat is om weer zelfstandig zijn vermogen te beheren. Het zelfredzaamheidstraject moest namelijk worden stopgezet omdat [verzoeker] weer schulden liet ontstaan. Daar komt bij dat er voor [verzoeker] en zijn partner een spannende tijd aanbreekt met de prille samenwoning en de aanstaande geboorte van hun kindje. Het is dan zaak dat er over de geldzaken geen problemen ontstaan en het bewind zorgt daarvoor.
5.7
Het hof is ook van oordeel dat de bewindvoerder zijn werk goed doet en dat er dus geen aanleiding is om een andere bewindvoerder te benoemen. Dat [verzoeker] van de bewindvoerder niet het geld krijgt dat hij wil hebben, komt omdat dat geld er (op dit moment) niet is. Dat heeft de bewindvoerder voldoende duidelijk gemaakt. Een andere bewindvoerder moet het ook doen met de (niet) beschikbare financiële middelen. Het is belangrijk dat [verzoeker] goede afspraken maakt en blijft maken met de bewindvoerder en, als dit mogelijk is, weer het gesprek aangaat over het zelfredzaamheidstraject. [verzoeker] heeft verteld dat zijn vriendin en ambulante begeleider hem zo nodig willen helpen met de financiën. Die hulp is natuurlijk heel fijn maar uiteindelijk gaat het er om dat [verzoeker] zelf zijn geldzaken weer kan regelen. Of hij dat kan, is pas duidelijk na een nieuw zelfredzaamheidstraject.
5.8
In zijn subsidiaire grief stelt [verzoeker] - kort gezegd – dat het bewind voor bepaalde tijd zou moeten duren en wel voor nog maximaal een half jaar. Het hof is van oordeel dat, gelet op wat hiervoor onder 5.5 en 5.6 is overwogen, er geen aanleiding is om nu al een einddatum voor het bewind te bepalen. Na een door hem succesvol doorlopen zelfredzaamheidstraject kan [verzoeker] de kantonrechter verzoeken het bewind op te heffen, maar zo ver is het nog niet. Zo moet ook de mededeling van de kantonrechter ter zitting dat verzoeken van [verzoeker] tot opheffing van het bewind het komende jaar niet zullen worden behandeld, worden begrepen: [verzoeker] moet eerst aantonen dat hij het zelf kan. Het hof leest, anders dan [verzoeker] kennelijk heeft gedaan, de beslissing van de kantonrechter niet in die zin dat zulke verzoeken in dat jaar niet door [verzoeker] mogen worden ingediend: voor zover de subsidiaire grief van een dergelijke beslissing uitgaat, berust het op een verkeerde lezing van het bestreden beschikking.
5.9
Gelet op wat hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter moet blijven gelden en zal die beslissing daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 11 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, E. de Boer en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 13 december 2022 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.