De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-730424-15:
primair
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2007 t/m 17 april 2009, althans de periode van 13 september 2007 t/m 29 januari 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in de gemeente(n) [plaats 4] en/of [plaats 3] en/of [gemeente] en/of elders in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een na te noemen hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep van/als gevolmachtigde van die [benadeelde partij 1] en/of accountant en/of zaakwaarnemer van die [benadeelde partij 1] of tegen geldelijke vergoeding, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten
- op of omstreeks 14 augustus 2008 een bedrag van 23.298 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 26), en/of
- op of omstreeks 13 september 2007 een bedrag van 133 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 27), en/of;
- op of omstreeks 17 september 2007 een bedrag van 19.116 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 27), en/of
- op of omstreeks 7 februari 2008 een bedrag van 2444,59 euro (overboeking naar Klabou advocaten, bijlage 28), en/of
- op of omstreeks 18 maart 2008 een bedrag van 342,72 euro (overboeking naar Klabou advocaten, bijlage 28), en/of
- op of omstreeks 6 februari 2008 een bedrag van 575,14 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks op of omstreeks 25 juni 2008 een bedrag van 1000,24 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 11 december 2008 een bedrag van 880,50 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 12 februari 2009 een bedrag van 1764,88 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 17 april 2009 een bedrag van 1735,05 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29),
zijnde in totaal 51.290,12 euro;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2007 t/m 17 april 2009, althans de periode van 13 september 2007 t/m 29 januari 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in de gemeente(n) [plaats 4] en/of [plaats 3] en/of [gemeente] en/of elders in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) een hoeveelheid geld, te weten
- op of omstreeks 14 augustus 2008 een bedrag van 23.298 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 26), en/of
- op of omstreeks 13 september 2007 een bedrag van 133 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 27), en/of;
- op of omstreeks 17 september 2007 een bedrag van 19.116 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 27), en/of
- op of omstreeks 7 februari 2008 een bedrag van 2444,59 euro (overboeking naar Klabou advocaten, bijlage 28), en/of
- op of omstreeks 18 maart 2008 een bedrag van 342,72 euro (overboeking naar Klabou advocaten, bijlage 28), en/of
- op of omstreeks 6 februari 2008 een bedrag van 575,14 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks op of omstreeks 25 juni 2008 een bedrag van 1000,24 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 11 december 2008 een bedrag van 880,50 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 12 februari 2009 een bedrag van 1764,88 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 17 april 2009 een bedrag van 1735,05 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29),
zijnde in totaal 51.290,12 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
zaak met parketnummer 18-720147-17:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, opzettelijk (in totaal) ongeveer 49.549 euro, althans (ongeveer) 36.500 euro, in elk geval (meermalen) een hoeveelheid geld/enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Dorpshuis [naam dorpshuis] te [plaats 1] en/of de (daarmee verbonden) Vereniging van [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld/goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester van de beheerscommissie van dat dorpshuis, althans athans bestuurslid, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, (van) een voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 49.549 euro, althans (ongeveer) 36.500 euro, in elk geval (telkens) een hoeveelheid geld,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en)/geld was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat/die voorwerp(en)/geld voorhanden heeft gehad, en/of - heeft overgedragen en/of omgezet, in elk geval gebruik heeft gemaakt,
- heimelijk en/of zonder (bestuurs)toestemming een of meer geldbedrag(en) van een spaarrekening van Dorpshuis [naam dorpshuis] te [plaats 1] , althans (in beheer) van de Vereniging van [benadeelde partij 2] , overgeboekt naar een betaalrekening en/of naar andere rekening(en), en/of
- ( vervolgens) een of meer geldbedrag(en) van die (dorpshuis)rekening(en) contant opgenomen en/of overgeboekt naar een of meer privérekening(en) van verdachte en/of besteed aan/voor (al dan niet bedrijfsmatige) privédoeleinden van verdachte, en/of
- ( tevens) die (privé)overboeking(en) en/of onttrekking(en)/kasopname(s) door verdachte niet verantwoord op een of meer jaarrekening(en), die verdachte als penningmeester ten behoeve van die vereniging en/of dat dorpshuis had opgemaakt of doen/laten opmaken,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, meermalen (op verschillende tijdstippen), althans eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (telkens) een jaarrekening, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) valselijk op een jaarrekening Dorpshuis [naam dorpshuis] te [plaats 1] over 2010 en/of 2011 en/of 2013 en/of 2015
- niet vermeld of doen/laten vermelden dat een bedrag van (in totaal) (ongeveer) 49.549 euro, althans (ongeveer) 36.500, in elk geval (telkens) een hoeveelheid geld, van de (spaar)rekening van dat dorpshuis, en/of de (daarmee verbonden) Vereniging van [benadeelde partij 2] , was geleend en/of opgenomen door verdachte en/of was overgeboekt naar verdachtes bankrekening, en/of
- privéonttrekking(en) door verdachte (telkens) niet op inzichtelijke wijze vermeld/geboekt op dat/die jaarrekening(en), in elk geval (aldus)
- onjuiste financiële (kas/bank)gegevens op de balans vermeld of doen/laten vermelden, en/of
- een onjuist financieel overzicht opgemaakt of doen/laten opmaken met betrekking tot het/dat Dorpshuis te [plaats 1] , en/of de (daarmee verbonden) Vereniging van [benadeelde partij 2] , over het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2013 en/of 2015, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-730424-15
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd om het primair tenlastegelegde bewezen te verklaren en heeft daartoe verwezen naar de bewijsconstructie en de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Verdachte heeft de in de tenlastelegging genoemde bedragen ten behoeve van zichzelf overgemaakt van de rekening van [benadeelde partij 1] . De verklaring van verdachte dat hij daartoe gerechtigd was, omdat [benadeelde partij 1] en hij waren overeengekomen dat verdachte recht had op een schadevergoeding door het niet doorgaan van een maatschap dan wel dat er sprake was van een schenking vanwege het niet doorgaan van die maatschap, is niet aannemelijk geworden.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is ter zitting naar voren gebracht, dat er geen sprake is van wederrechtelijkheid. Verdachte erkent de in de tenlastelegging genoemde bedragen van de rekening van [benadeelde partij 1] ten behoeve van hemzelf te hebben overgemaakt, maar hij stelt dat hij daartoe gerechtigd was. De bedragen zijn volgens verdachte stuk voor stuk door [benadeelde partij 1] geaccordeerd. [benadeelde partij 1] en verdachte waren namelijk overeengekomen dat verdachte een bedrag van € 155.000,- zou ontvangen als een soort van schadevergoeding voor het niet doorgaan van de maatschap.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank en het hof verklaard dat [benadeelde partij 1] en hijzelf in 2006 vergevorderde plannen hadden om een maatschap op te richten. [benadeelde partij 1] ’s inbreng in de maatschap zou bestaan uit zijn bedrijf, de boerderij en de grond en verdachte zou zijn kennis, ervaring en arbeid inbrengen. Verdachte zou door de taakverdeling langzaam in de maatschap groeien en in de loop van de tijd tegen boekwaarde verschillende componenten uit de maatschap, ingebracht door [benadeelde partij 1] , overnemen. Verder heeft hij verklaard dat in januari 2007 duidelijk werd dat [benadeelde partij 1] afzag van het plan om een maatschap op te richten. Daarna vond [benadeelde partij 1] dat hij verdachte een bedrag schuldig was. Gevraagd daartoe door [benadeelde partij 1] maakte verdachte een opzetje voor een berekening van een bedrag. Samen kwamen zij tot een bedrag van € 155.000,-.
De in de tenlastelegging genoemde bedragen die verdachte heeft overgemaakt, vormden tezamen (een deel van) deze schadevergoeding. Op grond van de algehele volmacht die [benadeelde partij 1] aan verdachte had verleend, was verdachte bovendien bevoegd om de bedragen na accordering door [benadeelde partij 1] over te maken.
De betalingen heeft verdachte opgenomen in overzichten waarop het volgende is vermeld: ‘Overzicht door [benadeelde partij 1] betaalde bedragen ten behoeve van [verdachte] ; gevolge toezegging c.q. het mondeling overeengekomen is in de besprekingen van 22 en 29 januari 2007 wegens het niet doorgaan van een maatschap tussen [benadeelde partij 1] en [verdachte] (afzien van voordeel gevolge het doorschuiven van het melkquotum en het in pacht verkrijgen van de onroerende goederen). (maximaal met kosten tot € 155.000,-).’ Deze overzichten met betalingen zijn volgens de verdediging per keer door middel van het zetten van een handtekening door [benadeelde partij 1] geaccordeerd.
Overwegingen hof
Verdachte, eerst in loondienst bij Accon AVM Accountants en Adviseurs BV (hierna: Accon AVM) en sinds 2008 als zelfstandig adviseur, stond de ongehuwde en kinderloze [benadeelde partij 1] , geboren op 10 december 1931, sinds circa 25 jaren bij als accountant/financieel adviseur. In maart 2007 kreeg [benadeelde partij 1] een hersenbloeding. Op 6 juni 2007 verkreeg verdachte bij de notaris [getuige 1] een algehele volmacht om de zaken van [benadeelde partij 1] te behartigen. De toenmalige werkgever van verdachte was niet op de hoogte van deze volmacht.
Plan maatschap
Het hof stelt met de rechtbank vast dat er geen enkele schriftelijke of andersoortige onderbouwing is van het door verdachte gestelde vergevorderde plan van hem en [benadeelde partij 1] om een maatschap aan te gaan. Ook getuigen, zoals de notaris [getuige 1] en de medegevolmachtigde medewerker van de notaris, [getuige 2] , hebben desgevraagd verklaard dat hen niet bekend was dat er op enig moment sprake van is geweest dat verdachte het boerenbedrijf van [benadeelde partij 1] zou voortzetten. Verdachte heeft zijn toenmalige werkgever ook niet op de hoogte gebracht van dit door hem gestelde plan. Verdachte heeft over het ontbreken van enige schriftelijke vastlegging verklaard dat [benadeelde partij 1] en hij een hechte vriendschappelijke band hadden en dat daaruit voortvloeit dat zij de afspraken hieromtrent slechts mondeling hadden vastgelegd. Het hof acht deze door verdachte naar voren gebrachte gang van zaken onaannemelijk, gelet op de grote financiële en andersoortige gevolgen van het aangaan van een maatschap. Dit geldt des te meer in geval van verdachte, die op dit gebied als professional moet worden beschouwd. Van verdachte mag worden aangenomen dat hij zou hebben beseft dat juist wanneer sprake is van zowel een zakelijk dienstverband als een vriendschappelijke band, het des te belangrijker is om afspraken hieromtrent schriftelijk vast te leggen. Uit de verklaring van verdachte dat hij huiverig was voor het ontstaan van problemen in de familie van [benadeelde partij 1] ten gevolge van het aangaan van een maatschap, nu de familie daardoor uiteindelijk financieel zou worden benadeeld, blijkt dat verdachte zich bewust was van het precaire van een dergelijke situatie.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte dat er sprake was van een plan om een maatschap met [benadeelde partij 1] aan te gaan, niet aannemelijk geworden.
Een recht op schadevergoeding/schenking
Verdachte heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] vond dat verdachte ten gevolge van het niet doorgaan van de maatschap recht had op een schadevergoeding dan wel een schenking van
€ 155.000,-. Hiervoor heeft het hof reeds geconcludeerd dat het de verklaring van verdachte omtrent een plan om een maatschap op te richten niet aannemelijk geworden acht. In het verlengde daarvan acht het hof een recht op schadevergoeding dan wel een schenking eveneens niet aannemelijk. Ook anderszins acht het hof het niet voor de hand liggen dat, als er al sprake zou zijn geweest van een plan voor een maatschap, het niet doorgaan van die maatschap [benadeelde partij 1] aanleiding zou hebben gegeven verdachte een bedrag van € 155.000,- te doen toekomen nu verdachte, naar zijn zeggen, slechts zijn kennis, ervaring en arbeid in zou brengen. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat ten aanzien van voornoemd bedrag tot schadevergoeding er geen berekeningen meer zijn. Ter zitting van het hof heeft verdachte desondanks een summiere berekening in de vorm van eigen aantekeningen hiertoe overgelegd. Het hof stelt vast dat verdachte omtrent het al dan niet bestaan van berekeningen wisselend heeft verklaard. Gelet op de vorm en op het moment van indienen in het strafproces zal het hof deze overgelegde berekening terzijde schuiven. Voor het overige is geen enkele deugdelijke onderbouwing voor (de vaststelling van) het bedrag van € 155.000,-. Dit roept vragen op, nu het gaat om een groot bedrag. Verdachte is, zoals eerder besproken, jarenlang werkzaam geweest in de financiële (advies)sector. Naar algemene ervaringsregels is het in deze sector uiterst ongebruikelijk voor een professional dergelijke afspraken rond grote bedragen niet te administreren. Overigens geldt ook hier dat verdachte ten tijde van de vaststelling van het bedrag, volgens verdachtes verklaring in januari 2007, in dienst was bij Accon AVM. Gelet op dit dienstverband zou hij gehouden zijn geweest zijn werkgever op de hoogte te stellen dat er sprake was van een overeenkomst op grond waarvan hij van een cliënt € 155.000,- zou ontvangen. Verdachte heeft dat niet gedaan. Als laatste overweegt het hof dat het feit dat de door verdachte gestelde schadevergoeding is overgemaakt vanaf de rekening van [benadeelde partij 1] in de vorm van privé betalingen ten behoeve van verdachte een naar uiterlijke verschijningsvorm opmerkelijke vorm van het uitkeren van een schadevergoeding betreft. Het was logischer was geweest om deze schadevergoeding rechtstreeks en onder vermelding van de specifieke grondslag van de betaling naar de rekening van verdachte over te maken. Desgevraagd heeft verdachte hierover ter zitting geen verhelderende verklaring kunnen geven.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte ook op dit punt ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden.
Besprekingen 22 en 29 januari 2007
In weerwil van de verwijzing daarnaar op de voornoemde door verdachte opgestelde overzichten acht het hof, gelet op de conclusies hiervoor onder de kopjes ‘Plan maatschap’ en ‘Een recht op schadevergoeding/schenking’ niet aannemelijk dat er op 22 en 29 januari 2007 besprekingen hebben plaatsgevonden tussen [benadeelde partij 1] en verdachte met als uitkomst dat overeengekomen zou zijn dat verdachte recht zou hebben op ‘een soort van’ schadevergoeding wegens het niet doorgaan van een maatschap.
Accorderingen betalingen ten behoeve van verdachte door [benadeelde partij 1]
In het licht van het gestelde onder het kopje ‘Besprekingen 22 en 29 januari 2007’ acht het hof niet aannemelijk geworden dat de accorderingen door [benadeelde partij 1] van de betalingen ten behoeve van verdachte zijn gedaan vanwege het mondeling overeengekomene tijdens besprekingen op 22 en 29 januari 2007 vanwege het niet doorgaan van een maatschap.
Daarnaast overweegt het hof nog het volgende omtrent deze accorderingen door [benadeelde partij 1] . Deze handtekeningen zijn ten tijde van de behandeling in eerste aanleg onderzocht door een handschriftdeskundige.
De deskundige benoemt dat de betwiste documenten (toevoeging hof: de overzichten met betalingen ten behoeve van verdachte met daaronder de handtekeningen die voor die van [benadeelde partij 1] moeten doorgaan) onbeschadigd in de originele vorm ter beschikking staan, zodat er geen beperkingen van materiële aard voor het onderzoek bestaan. Het referentiemateriaal (toevoeging hof: stukken met daarop een handtekening die onbetwist van verdachte zijn) bestaat uit twee handtekeningen van verdachte. De omvang van dit vergelijkingsmateriaal kan niet als toereikend worden beschouwd. In het algemeen zijn circa 20 handtekeningen uit ongeveer dezelfde tijd als het betwiste document nodig.
Ten aanzien van het onderzoek naar de betwiste handtekeningen verklaart de deskundige onder meer dat in de lijnvoering van vijf van de zeven onderzochte handtekeningen vertragingen en onderbrekingen op voor de schrijfbeweging onnatuurlijke posities zichtbaar zijn. Bij nabootsingshandelingen die een vormgetrouwe reproductie van lettervormen of abstracte elementen beogen, moet de schrijfsnelheid worden vertraagd en de min of meer automatisch verlopende schrijfbeweging wordt een bewust gestuurde actie. In dat geval moet rekening worden gehouden met een geringere schrijfsnelheid, een sterkere en meer monotone drukgeving, een onzekere lijnvoering alsmede aarzelingen en/of onderbrekingen op voor de schrijfbeweging onnatuurlijke posities.
Bij het onderzoek op congruentie tonen de betwiste handtekeningen een onnatuurlijke uniformiteit in de grootte en de posities van de letters, alsmede in de vormgeving en de proporties van de letters. De deskundige overweegt dat in handtekeningen, die op verschillende tijdstippen en onder verschillende omstandigheden zijn vervaardigd, een dergelijk gebrek aan natuurlijke variabiliteit eigenlijk niet of zelden voor komt. Hier komt het bij zeven (toevoeging hof: van de zeven onderzochte) handtekeningen voor terwijl de beide vergelijkingshandtekeningen in vrijwel alle letters varianten tonen, die als natuurlijk kunnen worden beschouwd.
Ondanks de geringe omvang van het vergelijkingsmateriaal komt de deskundige tot de volgende conclusie:
“De onderzoeksresultaten zijn waarschijnlijker wanneer hypothese H2 (de betwiste handtekeningen zijn niet door [benadeelde partij 1] op de overzichten geplaatst) waar is, dan wanneer hypothese H1 (de handtekeningen zijn door [benadeelde partij 1] op de betwiste overzichten geplaatst) waar is.”
Het hof stelt vast dat de deskundige in zijn onderzoek rekening heeft gehouden met de beperkingen ten aanzien van de onderzochte documenten zoals de raadsman die naar voren heeft gebracht. Hij heeft die beperkingen betrokken bij zijn conclusie. Het hof is van oordeel dat de conclusie en onderbouwing daarvan van de deskundige logisch en navolgbaar zijn. Het hof kan zich verenigen met de conclusie van de deskundige en maakt deze tot de zijne.
Gelet op deze conclusie is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de handtekeningen op deze documenten daadwerkelijk door [benadeelde partij 1] zijn gezet. De verklaring van verdachte dat [benadeelde partij 1] in zijn bijzijn de handtekeningen heeft gezet, acht het hof mede gelet hierop en op de hiervoor weergegeven conclusies omtrent de onaannemelijkheid van het bestaan van het plan voor een maatschap en het daaruit voortvloeiende recht op een ‘soort’ schadevergoeding en de conclusies omtrent de vermeende besprekingen op 22 en 29 januari 2007, niet geloofwaardig.
Conclusie hof
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof met de rechtbank dat het door verdachte geschetste scenario ongeloofwaardig is. Dat verdachte gerechtigd was tot het doen van zijn privébetalingen vanaf de rekening van [benadeelde partij 1] , omdat sprake was van een overeengekomen schadevergoeding dan wel schenking vanwege het niet door gaan van een maatschap, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Dat verdachte in het bezit was van een algehele volmacht doet niet ter zake en maakt dit oordeel niet anders. Dat [benadeelde partij 1] betalingen door verdachte zou hebben geaccordeerd, acht het hof op grond van de hiervoor weergegeven conclusies volstrekt onaannemelijk.
Het hof komt dan ook op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en de bewijsoverwegingen tot een weerlegging van de verweren van de verdediging en tot een bewezenverklaring van het onder 1. primair tenlastegelegde. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 2 primair in de zaak met parketnummer 18-720147-17
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd om het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen te verklaren.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte geen onjuiste gegevens heeft vermeld, maar dat hooguit gezegd kan worden dat de jaarrekening voor een leek op het eerste oog niet geheel duidelijk is. Er is daarmee geen sprake van valsheid in geschrift. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Verdachte heeft hieromtrent ter zitting van het hof verklaard dat hij niet expliciet heeft vermeld op de jaarrekening dat hij meerdere geldbedragen van in totaal € 49.549,- had geleend van de (spaar)rekening van het dorpshuis. Volgens verdachte heeft hij daarmee wel een waarheidsgetrouw beeld gegeven van de opbrengsten en de kosten, maar geen volledig beeld gegeven van de financiële situatie van de dorpsvereniging. Op de balans had hij bij de post kas/bank moeten vermelden dat het geld op zijn, verdachtes, rekening stond in plaats van op de rekening van het dorpshuis. Desgevraagd verklaarde verdachte nog dat er op zijn minst vragen waren gekomen als hij de leningen wel op de jaarrekeningen had vermeld en dat hij toentertijd geen zin had in dergelijke vragen.
Overwegingen hof
Verdachte was vanaf het voorjaar van 2009 tot 2016 penningmeester van het dorpshuis. Toen in 2016 een nieuwe penningmeester aantrad, werd verdachte door de voorzitter van de dorpsvereniging gevraagd de boekhouding van 2015 over te dragen. Deze bleek incompleet. Toen de voorzitter onderzoek deed, bleek dat de spaarrekening van het dorpshuis nagenoeg leeg was. Het meeste geld bleek in 2010 van deze rekening overgemaakt naar de lopende rekening van het dorpshuis. Verdachte heeft bekend dat hij hiervan in totaal een bedrag van
€ 49.549,- naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt en/of betalingen ten behoeve van zichzelf heeft gedaan. Volgens verdachtes verklaring heeft hij deze bedragen geleend van de rekening van het dorpshuis. Vast staat dat deze leningen aan verdachte niet terug te vinden zijn op de jaarrekeningen en balansen van de betreffende jaren.
Van (intellectuele) valsheid in de zin van artikel 225 Sr is – voor zover hier van toepassing – sprake als de inhoud van het geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid. Daarvan kan sprake zijn als men nalaat bepaalde gegevens of feiten te vermelden. Voor de vraag of weglating ‘valselijk opmaken’ oplevert, is het bestaan van een rechtsplicht tot vermelding een relevante factor, maar beslissend is of de werkelijkheid geweld wordt aangedaan doordat de niet ontbrekende informatie essentieel is, gelet op de betekenis die in het maatschappelijk verkeer aan de ontbrekende gegevens pleegt te worden toegekend.
Het hof overweegt hieromtrent, dat verdachte door het niet vermelden op de jaarrekeningen en balansen van zijn leningen van het dorpshuis essentiële informatie heeft achtergehouden. Hij heeft door deze gegevens weg te laten geen juist beeld gegeven van de financiële situatie van het dorpshuis, waartoe hij als penningmeester wel verplicht was. Uit zijn verklaring ter zitting bij het hof blijkt dat hij deze gegevens welbewust heeft weggelaten. Er is daarmee sprake van valselijk opmaken van de betreffende geschriften. Het verweer wordt verworpen.