ECLI:NL:GHARL:2022:1072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
21-001719-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door accountant en penningmeester

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een accountant en penningmeester, is schuldig bevonden aan verduistering in dienstbetrekking, verduistering en valsheid in geschrift, telkens meermalen gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk toe-eigenen van geldbedragen die toebehoorden aan een bejaarde man, die hij als accountant bijstond, en aan een dorpshuis waarvan hij penningmeester was. De verdachte heeft in de periode van 2007 tot 2016 in totaal 51.290,12 euro verduisterd door geldbedragen van de rekeningen van de slachtoffers over te maken naar zijn eigen rekening. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen recht had op deze bedragen en dat zijn verklaringen over een vermeende schadevergoeding niet aannemelijk zijn. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf opgelegd, maar het hof heeft de strafmaat aangepast en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met daarnaast een taakstraf van 220 uren. De benadeelde partijen zijn in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schadevergoeding al in een civiele procedure was vastgesteld. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001719-19
Uitspraak d.d.: 10 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers 18-730424-15 en 18-720147-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer
18-730424-15 en feit 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18-720147-17 en oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 220 uren subsidiair 110 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering en om de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-730424-15 en feit 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18-720147-17 bewezen verklaard en heeft verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis opgelegd. De rechtbank heeft de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-730424-15:
primair
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2007 t/m 17 april 2009, althans de periode van 13 september 2007 t/m 29 januari 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in de gemeente(n) [plaats 4] en/of [plaats 3] en/of [gemeente] en/of elders in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een na te noemen hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep van/als gevolmachtigde van die [benadeelde partij 1] en/of accountant en/of zaakwaarnemer van die [benadeelde partij 1] of tegen geldelijke vergoeding, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten
- op of omstreeks 14 augustus 2008 een bedrag van 23.298 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 26), en/of
- op of omstreeks 13 september 2007 een bedrag van 133 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 27), en/of;
- op of omstreeks 17 september 2007 een bedrag van 19.116 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 27), en/of
- op of omstreeks 7 februari 2008 een bedrag van 2444,59 euro (overboeking naar Klabou advocaten, bijlage 28), en/of
- op of omstreeks 18 maart 2008 een bedrag van 342,72 euro (overboeking naar Klabou advocaten, bijlage 28), en/of
- op of omstreeks 6 februari 2008 een bedrag van 575,14 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks op of omstreeks 25 juni 2008 een bedrag van 1000,24 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 11 december 2008 een bedrag van 880,50 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 12 februari 2009 een bedrag van 1764,88 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 17 april 2009 een bedrag van 1735,05 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29),
zijnde in totaal 51.290,12 euro;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2007 t/m 17 april 2009, althans de periode van 13 september 2007 t/m 29 januari 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in de gemeente(n) [plaats 4] en/of [plaats 3] en/of [gemeente] en/of elders in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) een hoeveelheid geld, te weten
- op of omstreeks 14 augustus 2008 een bedrag van 23.298 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 26), en/of
- op of omstreeks 13 september 2007 een bedrag van 133 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 27), en/of;
- op of omstreeks 17 september 2007 een bedrag van 19.116 euro (overboeking naar belastingdienst, bijlage 27), en/of
- op of omstreeks 7 februari 2008 een bedrag van 2444,59 euro (overboeking naar Klabou advocaten, bijlage 28), en/of
- op of omstreeks 18 maart 2008 een bedrag van 342,72 euro (overboeking naar Klabou advocaten, bijlage 28), en/of
- op of omstreeks 6 februari 2008 een bedrag van 575,14 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks op of omstreeks 25 juni 2008 een bedrag van 1000,24 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 11 december 2008 een bedrag van 880,50 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 12 februari 2009 een bedrag van 1764,88 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29), en/of
- op of omstreeks 17 april 2009 een bedrag van 1735,05 euro (overboeking naar Frivius, bijlage 29),
zijnde in totaal 51.290,12 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
zaak met parketnummer 18-720147-17:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, opzettelijk (in totaal) ongeveer 49.549 euro, althans (ongeveer) 36.500 euro, in elk geval (meermalen) een hoeveelheid geld/enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Dorpshuis [naam dorpshuis] te [plaats 1] en/of de (daarmee verbonden) Vereniging van [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld/goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester van de beheerscommissie van dat dorpshuis, althans athans bestuurslid, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, (van) een voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 49.549 euro, althans (ongeveer) 36.500 euro, in elk geval (telkens) een hoeveelheid geld,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en)/geld was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat/die voorwerp(en)/geld voorhanden heeft gehad, en/of - heeft overgedragen en/of omgezet, in elk geval gebruik heeft gemaakt,
immers heeft verdachte
- heimelijk en/of zonder (bestuurs)toestemming een of meer geldbedrag(en) van een spaarrekening van Dorpshuis [naam dorpshuis] te [plaats 1] , althans (in beheer) van de Vereniging van [benadeelde partij 2] , overgeboekt naar een betaalrekening en/of naar andere rekening(en), en/of
- ( vervolgens) een of meer geldbedrag(en) van die (dorpshuis)rekening(en) contant opgenomen en/of overgeboekt naar een of meer privérekening(en) van verdachte en/of besteed aan/voor (al dan niet bedrijfsmatige) privédoeleinden van verdachte, en/of
- ( tevens) die (privé)overboeking(en) en/of onttrekking(en)/kasopname(s) door verdachte niet verantwoord op een of meer jaarrekening(en), die verdachte als penningmeester ten behoeve van die vereniging en/of dat dorpshuis had opgemaakt of doen/laten opmaken,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, meermalen (op verschillende tijdstippen), althans eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (telkens) een jaarrekening, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) valselijk op een jaarrekening Dorpshuis [naam dorpshuis] te [plaats 1] over 2010 en/of 2011 en/of 2013 en/of 2015
- niet vermeld of doen/laten vermelden dat een bedrag van (in totaal) (ongeveer) 49.549 euro, althans (ongeveer) 36.500, in elk geval (telkens) een hoeveelheid geld, van de (spaar)rekening van dat dorpshuis, en/of de (daarmee verbonden) Vereniging van [benadeelde partij 2] , was geleend en/of opgenomen door verdachte en/of was overgeboekt naar verdachtes bankrekening, en/of
- privéonttrekking(en) door verdachte (telkens) niet op inzichtelijke wijze vermeld/geboekt op dat/die jaarrekening(en), in elk geval (aldus)
- onjuiste financiële (kas/bank)gegevens op de balans vermeld of doen/laten vermelden, en/of
- een onjuist financieel overzicht opgemaakt of doen/laten opmaken met betrekking tot het/dat Dorpshuis te [plaats 1] , en/of de (daarmee verbonden) Vereniging van [benadeelde partij 2] , over het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2013 en/of 2015, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-730424-15
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd om het primair tenlastegelegde bewezen te verklaren en heeft daartoe verwezen naar de bewijsconstructie en de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Verdachte heeft de in de tenlastelegging genoemde bedragen ten behoeve van zichzelf overgemaakt van de rekening van [benadeelde partij 1] . De verklaring van verdachte dat hij daartoe gerechtigd was, omdat [benadeelde partij 1] en hij waren overeengekomen dat verdachte recht had op een schadevergoeding door het niet doorgaan van een maatschap dan wel dat er sprake was van een schenking vanwege het niet doorgaan van die maatschap, is niet aannemelijk geworden.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is ter zitting naar voren gebracht, dat er geen sprake is van wederrechtelijkheid. Verdachte erkent de in de tenlastelegging genoemde bedragen van de rekening van [benadeelde partij 1] ten behoeve van hemzelf te hebben overgemaakt, maar hij stelt dat hij daartoe gerechtigd was. De bedragen zijn volgens verdachte stuk voor stuk door [benadeelde partij 1] geaccordeerd. [benadeelde partij 1] en verdachte waren namelijk overeengekomen dat verdachte een bedrag van € 155.000,- zou ontvangen als een soort van schadevergoeding voor het niet doorgaan van de maatschap.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank en het hof verklaard dat [benadeelde partij 1] en hijzelf in 2006 vergevorderde plannen hadden om een maatschap op te richten. [benadeelde partij 1] ’s inbreng in de maatschap zou bestaan uit zijn bedrijf, de boerderij en de grond en verdachte zou zijn kennis, ervaring en arbeid inbrengen. Verdachte zou door de taakverdeling langzaam in de maatschap groeien en in de loop van de tijd tegen boekwaarde verschillende componenten uit de maatschap, ingebracht door [benadeelde partij 1] , overnemen. Verder heeft hij verklaard dat in januari 2007 duidelijk werd dat [benadeelde partij 1] afzag van het plan om een maatschap op te richten. Daarna vond [benadeelde partij 1] dat hij verdachte een bedrag schuldig was. Gevraagd daartoe door [benadeelde partij 1] maakte verdachte een opzetje voor een berekening van een bedrag. Samen kwamen zij tot een bedrag van € 155.000,-.
De in de tenlastelegging genoemde bedragen die verdachte heeft overgemaakt, vormden tezamen (een deel van) deze schadevergoeding. Op grond van de algehele volmacht die [benadeelde partij 1] aan verdachte had verleend, was verdachte bovendien bevoegd om de bedragen na accordering door [benadeelde partij 1] over te maken.
De betalingen heeft verdachte opgenomen in overzichten waarop het volgende is vermeld: ‘Overzicht door [benadeelde partij 1] betaalde bedragen ten behoeve van [verdachte] ; gevolge toezegging c.q. het mondeling overeengekomen is in de besprekingen van 22 en 29 januari 2007 wegens het niet doorgaan van een maatschap tussen [benadeelde partij 1] en [verdachte] (afzien van voordeel gevolge het doorschuiven van het melkquotum en het in pacht verkrijgen van de onroerende goederen). (maximaal met kosten tot € 155.000,-).’ Deze overzichten met betalingen zijn volgens de verdediging per keer door middel van het zetten van een handtekening door [benadeelde partij 1] geaccordeerd.
Overwegingen hof
Verdachte, eerst in loondienst bij Accon AVM Accountants en Adviseurs BV (hierna: Accon AVM) en sinds 2008 als zelfstandig adviseur, stond de ongehuwde en kinderloze [benadeelde partij 1] , geboren op 10 december 1931, sinds circa 25 jaren bij als accountant/financieel adviseur. In maart 2007 kreeg [benadeelde partij 1] een hersenbloeding. Op 6 juni 2007 verkreeg verdachte bij de notaris [getuige 1] een algehele volmacht om de zaken van [benadeelde partij 1] te behartigen. De toenmalige werkgever van verdachte was niet op de hoogte van deze volmacht.
Plan maatschap
Het hof stelt met de rechtbank vast dat er geen enkele schriftelijke of andersoortige onderbouwing is van het door verdachte gestelde vergevorderde plan van hem en [benadeelde partij 1] om een maatschap aan te gaan. Ook getuigen, zoals de notaris [getuige 1] en de medegevolmachtigde medewerker van de notaris, [getuige 2] , hebben desgevraagd verklaard dat hen niet bekend was dat er op enig moment sprake van is geweest dat verdachte het boerenbedrijf van [benadeelde partij 1] zou voortzetten. Verdachte heeft zijn toenmalige werkgever ook niet op de hoogte gebracht van dit door hem gestelde plan. Verdachte heeft over het ontbreken van enige schriftelijke vastlegging verklaard dat [benadeelde partij 1] en hij een hechte vriendschappelijke band hadden en dat daaruit voortvloeit dat zij de afspraken hieromtrent slechts mondeling hadden vastgelegd. Het hof acht deze door verdachte naar voren gebrachte gang van zaken onaannemelijk, gelet op de grote financiële en andersoortige gevolgen van het aangaan van een maatschap. Dit geldt des te meer in geval van verdachte, die op dit gebied als professional moet worden beschouwd. Van verdachte mag worden aangenomen dat hij zou hebben beseft dat juist wanneer sprake is van zowel een zakelijk dienstverband als een vriendschappelijke band, het des te belangrijker is om afspraken hieromtrent schriftelijk vast te leggen. Uit de verklaring van verdachte dat hij huiverig was voor het ontstaan van problemen in de familie van [benadeelde partij 1] ten gevolge van het aangaan van een maatschap, nu de familie daardoor uiteindelijk financieel zou worden benadeeld, blijkt dat verdachte zich bewust was van het precaire van een dergelijke situatie.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte dat er sprake was van een plan om een maatschap met [benadeelde partij 1] aan te gaan, niet aannemelijk geworden.
Een recht op schadevergoeding/schenking
Verdachte heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] vond dat verdachte ten gevolge van het niet doorgaan van de maatschap recht had op een schadevergoeding dan wel een schenking van
€ 155.000,-. Hiervoor heeft het hof reeds geconcludeerd dat het de verklaring van verdachte omtrent een plan om een maatschap op te richten niet aannemelijk geworden acht. In het verlengde daarvan acht het hof een recht op schadevergoeding dan wel een schenking eveneens niet aannemelijk. Ook anderszins acht het hof het niet voor de hand liggen dat, als er al sprake zou zijn geweest van een plan voor een maatschap, het niet doorgaan van die maatschap [benadeelde partij 1] aanleiding zou hebben gegeven verdachte een bedrag van € 155.000,- te doen toekomen nu verdachte, naar zijn zeggen, slechts zijn kennis, ervaring en arbeid in zou brengen. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat ten aanzien van voornoemd bedrag tot schadevergoeding er geen berekeningen meer zijn. Ter zitting van het hof heeft verdachte desondanks een summiere berekening in de vorm van eigen aantekeningen hiertoe overgelegd. Het hof stelt vast dat verdachte omtrent het al dan niet bestaan van berekeningen wisselend heeft verklaard. Gelet op de vorm en op het moment van indienen in het strafproces zal het hof deze overgelegde berekening terzijde schuiven. Voor het overige is geen enkele deugdelijke onderbouwing voor (de vaststelling van) het bedrag van € 155.000,-. Dit roept vragen op, nu het gaat om een groot bedrag. Verdachte is, zoals eerder besproken, jarenlang werkzaam geweest in de financiële (advies)sector. Naar algemene ervaringsregels is het in deze sector uiterst ongebruikelijk voor een professional dergelijke afspraken rond grote bedragen niet te administreren. Overigens geldt ook hier dat verdachte ten tijde van de vaststelling van het bedrag, volgens verdachtes verklaring in januari 2007, in dienst was bij Accon AVM. Gelet op dit dienstverband zou hij gehouden zijn geweest zijn werkgever op de hoogte te stellen dat er sprake was van een overeenkomst op grond waarvan hij van een cliënt € 155.000,- zou ontvangen. Verdachte heeft dat niet gedaan. Als laatste overweegt het hof dat het feit dat de door verdachte gestelde schadevergoeding is overgemaakt vanaf de rekening van [benadeelde partij 1] in de vorm van privé betalingen ten behoeve van verdachte een naar uiterlijke verschijningsvorm opmerkelijke vorm van het uitkeren van een schadevergoeding betreft. Het was logischer was geweest om deze schadevergoeding rechtstreeks en onder vermelding van de specifieke grondslag van de betaling naar de rekening van verdachte over te maken. Desgevraagd heeft verdachte hierover ter zitting geen verhelderende verklaring kunnen geven.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte ook op dit punt ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden.
Besprekingen 22 en 29 januari 2007
In weerwil van de verwijzing daarnaar op de voornoemde door verdachte opgestelde overzichten acht het hof, gelet op de conclusies hiervoor onder de kopjes ‘Plan maatschap’ en ‘Een recht op schadevergoeding/schenking’ niet aannemelijk dat er op 22 en 29 januari 2007 besprekingen hebben plaatsgevonden tussen [benadeelde partij 1] en verdachte met als uitkomst dat overeengekomen zou zijn dat verdachte recht zou hebben op ‘een soort van’ schadevergoeding wegens het niet doorgaan van een maatschap.
Accorderingen betalingen ten behoeve van verdachte door [benadeelde partij 1]
In het licht van het gestelde onder het kopje ‘Besprekingen 22 en 29 januari 2007’ acht het hof niet aannemelijk geworden dat de accorderingen door [benadeelde partij 1] van de betalingen ten behoeve van verdachte zijn gedaan vanwege het mondeling overeengekomene tijdens besprekingen op 22 en 29 januari 2007 vanwege het niet doorgaan van een maatschap.
Daarnaast overweegt het hof nog het volgende omtrent deze accorderingen door [benadeelde partij 1] . Deze handtekeningen zijn ten tijde van de behandeling in eerste aanleg onderzocht door een handschriftdeskundige.
De deskundige benoemt dat de betwiste documenten (toevoeging hof: de overzichten met betalingen ten behoeve van verdachte met daaronder de handtekeningen die voor die van [benadeelde partij 1] moeten doorgaan) onbeschadigd in de originele vorm ter beschikking staan, zodat er geen beperkingen van materiële aard voor het onderzoek bestaan. Het referentiemateriaal (toevoeging hof: stukken met daarop een handtekening die onbetwist van verdachte zijn) bestaat uit twee handtekeningen van verdachte. De omvang van dit vergelijkingsmateriaal kan niet als toereikend worden beschouwd. In het algemeen zijn circa 20 handtekeningen uit ongeveer dezelfde tijd als het betwiste document nodig.
Ten aanzien van het onderzoek naar de betwiste handtekeningen verklaart de deskundige onder meer dat in de lijnvoering van vijf van de zeven onderzochte handtekeningen vertragingen en onderbrekingen op voor de schrijfbeweging onnatuurlijke posities zichtbaar zijn. Bij nabootsingshandelingen die een vormgetrouwe reproductie van lettervormen of abstracte elementen beogen, moet de schrijfsnelheid worden vertraagd en de min of meer automatisch verlopende schrijfbeweging wordt een bewust gestuurde actie. In dat geval moet rekening worden gehouden met een geringere schrijfsnelheid, een sterkere en meer monotone drukgeving, een onzekere lijnvoering alsmede aarzelingen en/of onderbrekingen op voor de schrijfbeweging onnatuurlijke posities.
Bij het onderzoek op congruentie tonen de betwiste handtekeningen een onnatuurlijke uniformiteit in de grootte en de posities van de letters, alsmede in de vormgeving en de proporties van de letters. De deskundige overweegt dat in handtekeningen, die op verschillende tijdstippen en onder verschillende omstandigheden zijn vervaardigd, een dergelijk gebrek aan natuurlijke variabiliteit eigenlijk niet of zelden voor komt. Hier komt het bij zeven (toevoeging hof: van de zeven onderzochte) handtekeningen voor terwijl de beide vergelijkingshandtekeningen in vrijwel alle letters varianten tonen, die als natuurlijk kunnen worden beschouwd.
Ondanks de geringe omvang van het vergelijkingsmateriaal komt de deskundige tot de volgende conclusie:
“De onderzoeksresultaten zijn waarschijnlijker wanneer hypothese H2 (de betwiste handtekeningen zijn niet door [benadeelde partij 1] op de overzichten geplaatst) waar is, dan wanneer hypothese H1 (de handtekeningen zijn door [benadeelde partij 1] op de betwiste overzichten geplaatst) waar is.”
Het hof stelt vast dat de deskundige in zijn onderzoek rekening heeft gehouden met de beperkingen ten aanzien van de onderzochte documenten zoals de raadsman die naar voren heeft gebracht. Hij heeft die beperkingen betrokken bij zijn conclusie. Het hof is van oordeel dat de conclusie en onderbouwing daarvan van de deskundige logisch en navolgbaar zijn. Het hof kan zich verenigen met de conclusie van de deskundige en maakt deze tot de zijne.
Gelet op deze conclusie is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de handtekeningen op deze documenten daadwerkelijk door [benadeelde partij 1] zijn gezet. De verklaring van verdachte dat [benadeelde partij 1] in zijn bijzijn de handtekeningen heeft gezet, acht het hof mede gelet hierop en op de hiervoor weergegeven conclusies omtrent de onaannemelijkheid van het bestaan van het plan voor een maatschap en het daaruit voortvloeiende recht op een ‘soort’ schadevergoeding en de conclusies omtrent de vermeende besprekingen op 22 en 29 januari 2007, niet geloofwaardig.
Conclusie hof
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof met de rechtbank dat het door verdachte geschetste scenario ongeloofwaardig is. Dat verdachte gerechtigd was tot het doen van zijn privébetalingen vanaf de rekening van [benadeelde partij 1] , omdat sprake was van een overeengekomen schadevergoeding dan wel schenking vanwege het niet door gaan van een maatschap, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Dat verdachte in het bezit was van een algehele volmacht doet niet ter zake en maakt dit oordeel niet anders. Dat [benadeelde partij 1] betalingen door verdachte zou hebben geaccordeerd, acht het hof op grond van de hiervoor weergegeven conclusies volstrekt onaannemelijk.
Het hof komt dan ook op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en de bewijsoverwegingen tot een weerlegging van de verweren van de verdediging en tot een bewezenverklaring van het onder 1. primair tenlastegelegde. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 2 primair in de zaak met parketnummer 18-720147-17
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd om het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen te verklaren.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte geen onjuiste gegevens heeft vermeld, maar dat hooguit gezegd kan worden dat de jaarrekening voor een leek op het eerste oog niet geheel duidelijk is. Er is daarmee geen sprake van valsheid in geschrift. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Verdachte heeft hieromtrent ter zitting van het hof verklaard dat hij niet expliciet heeft vermeld op de jaarrekening dat hij meerdere geldbedragen van in totaal € 49.549,- had geleend van de (spaar)rekening van het dorpshuis. Volgens verdachte heeft hij daarmee wel een waarheidsgetrouw beeld gegeven van de opbrengsten en de kosten, maar geen volledig beeld gegeven van de financiële situatie van de dorpsvereniging. Op de balans had hij bij de post kas/bank moeten vermelden dat het geld op zijn, verdachtes, rekening stond in plaats van op de rekening van het dorpshuis. Desgevraagd verklaarde verdachte nog dat er op zijn minst vragen waren gekomen als hij de leningen wel op de jaarrekeningen had vermeld en dat hij toentertijd geen zin had in dergelijke vragen.
Overwegingen hof
Verdachte was vanaf het voorjaar van 2009 tot 2016 penningmeester van het dorpshuis. Toen in 2016 een nieuwe penningmeester aantrad, werd verdachte door de voorzitter van de dorpsvereniging gevraagd de boekhouding van 2015 over te dragen. Deze bleek incompleet. Toen de voorzitter onderzoek deed, bleek dat de spaarrekening van het dorpshuis nagenoeg leeg was. Het meeste geld bleek in 2010 van deze rekening overgemaakt naar de lopende rekening van het dorpshuis. Verdachte heeft bekend dat hij hiervan in totaal een bedrag van
€ 49.549,- naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt en/of betalingen ten behoeve van zichzelf heeft gedaan. Volgens verdachtes verklaring heeft hij deze bedragen geleend van de rekening van het dorpshuis. Vast staat dat deze leningen aan verdachte niet terug te vinden zijn op de jaarrekeningen en balansen van de betreffende jaren.
Van (intellectuele) valsheid in de zin van artikel 225 Sr is – voor zover hier van toepassing – sprake als de inhoud van het geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid. Daarvan kan sprake zijn als men nalaat bepaalde gegevens of feiten te vermelden. Voor de vraag of weglating ‘valselijk opmaken’ oplevert, is het bestaan van een rechtsplicht tot vermelding een relevante factor, maar beslissend is of de werkelijkheid geweld wordt aangedaan doordat de niet ontbrekende informatie essentieel is, gelet op de betekenis die in het maatschappelijk verkeer aan de ontbrekende gegevens pleegt te worden toegekend.
Het hof overweegt hieromtrent, dat verdachte door het niet vermelden op de jaarrekeningen en balansen van zijn leningen van het dorpshuis essentiële informatie heeft achtergehouden. Hij heeft door deze gegevens weg te laten geen juist beeld gegeven van de financiële situatie van het dorpshuis, waartoe hij als penningmeester wel verplicht was. Uit zijn verklaring ter zitting bij het hof blijkt dat hij deze gegevens welbewust heeft weggelaten. Er is daarmee sprake van valselijk opmaken van de betreffende geschriften. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-730424-15 primair en in de zaak met parketnummer 18-720147-17 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-730424-15:
primair
hij in de periode van 13 september 2007 tot en met 17 april 2009, in Nederland, meermalen opzettelijk een na te noemen hoeveelheid geld, dat geheel toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep als gevolmachtigde van die [benadeelde partij 1] en/of accountant en/of zaakwaarnemer van die [benadeelde partij 1] wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten
- op 14 augustus 2008 een bedrag van 23.298 euro (overboeking naar belastingdienst) en
- op 13 september 2007 een bedrag van 133 euro (overboeking naar belastingdienst) en;
- op 17 september 2007 een bedrag van 19.116 euro (overboeking naar belastingdienst) en
- op 7 februari 2008 een bedrag van 2444,59 euro (overboeking naar Klabou advocaten) en
- op 18 maart 2008 een bedrag van 342,72 euro (overboeking naar Klabou advocaten) en
- op 6 februari 2008 een bedrag van 575,14 euro (overboeking naar Frivius) en
- op 25 juni 2008 een bedrag van 1000,24 euro (overboeking naar Frivius) en
- op 11 december 2008 een bedrag van 880,50 euro (overboeking naar Frivius) en
- op 12 februari 2009 een bedrag van 1764,88 euro (overboeking naar Frivius) en
- op 17 april 2009 een bedrag van 1735,05 euro (overboeking naar Frivius),
zijnde in totaal 51.290,12 euro;
zaak met parketnummer 18-720147-17:
1. primair
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, opzettelijk meermalen een hoeveelheid geld, toebehorende aan het Dorpshuis [naam dorpshuis] te [plaats 1] en de daarmee verbonden Vereniging van [benadeelde partij 2] , en welk geld verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester van de beheerscommissie van dat dorpshuis, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2016 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten telkens een jaarrekening, valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft verdachte telkens valselijk op een jaarrekening Dorpshuis [naam dorpshuis] te [plaats 1] over 2010 en 2011 en 2013 en 2015
- niet vermeld dat telkens een hoeveelheid geld van de spaarrekening van dat dorpshuis, en de daarmee verbonden Vereniging van [benadeelde partij 2] , was opgenomen door verdachte en was overgeboekt naar verdachtes bankrekening, en
- privéonttrekkingen door verdachte telkens niet op inzichtelijke wijze vermeld op die jaarrekeningen, in elk geval aldus
- onjuiste financiële kas/bankgegevens op de balans vermeld en
- een onjuist financieel overzicht opgemaakt met betrekking tot dat Dorpshuis te [plaats 1] , en de daarmee verbonden Vereniging van [benadeelde partij 2] over jaren 2010 en 2011 en 2013 en 2015,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-730424-15 primair bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-720147-17 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-720147-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, verduistering en valsheid in geschrift, telkens meermalen gepleegd. Door zijn handelwijze heeft verdachte de slachtoffers, een bejaarde man/vriend die hij als accountant reeds jarenlang bijstond en die hem gevolmachtigd had en wiens financiële belangen hij diende te behartigen, en een dorpsvereniging waarvan hij penningmeester was, financieel ernstig gedupeerd. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij in een periode van meerdere jaren telkens opnieuw de beslissing heeft genomen zich geld toe te eigenen, waarbij hij keer op keer het in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd. Verdachte heeft zijn eigen financiële belangen keer op keer boven de belangen van de gedupeerden gesteld en misbruik gemaakt van zijn vertrouwenspositie. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel zonder meer passend is.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 december 2021 – eenmaal eerder in aanraking is gekomen met justitie ter zake van een strafbaar feit. Dit betrof echter een andersoortig delict. Het hof zal dit eerdere justitiële contact niet laten meewegen bij de strafoplegging. Ook heeft het hof kennis genomen van het onherroepelijke arrest van de civiele kamer van het hof waarbij verdachte is veroordeeld tot betaling aan (de erven van) [benadeelde partij 1] wegens onrechtmatig handelen. Voorts heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen op het reclasseringsadvies van 28 juni 2016 en de persoonlijke omstandigheden zoals verdachte deze ter zitting naar voren heeft gebracht.
Ter zitting van het hof heeft de raadsman verzocht om, in het geval van een bewezenverklaring, gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn, af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf en in plaats daarvan een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Hiervan is in de zaak met parketnummer 18-730424-25 sprake ten tijde van de behandeling in eerste aanleg. Voor beide zaken geldt dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn gelegen in het moment tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 28 maart 2019 en de datum van de einduitspraak van het hof op 10 februari 2022. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de relatieve ouderdom van het bewezenverklaarde, komt het hof tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet meer passend is.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Deze straf dient tevens om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst nogmaals schuldig te maken aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast legt het hof aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 220 uren.

Benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zaak met parketnummer 18-730424-15)

De benadeelde partij heeft zich in het geding in eerste aanleg gevoegd. De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van materiele schade van € 120.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft tevens proceskosten gevorderd van € 150.000,-.
Het hof overweegt, dat er naast deze strafzaak een civiele procedure heeft gelopen waarin onherroepelijk is vastgesteld dat verdachte een geldbedrag aan [benadeelde partij 1] moet betalen. Hierin zit een volledige overlap met het bedrag, genoemd op de tenlastelegging. Gelet hierop kan de benadeelde partij in zijn vordering niet worden ontvangen. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt het hof dat deze niet nader zijn onderbouwd. De zaak aanhouden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze proceskosten nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Het hof zal daartoe dan ook niet overgaan. Deze proceskosten worden daarom niet toegewezen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak met parketnummer 18-720147-17)
De benadeelde partij heeft zich in het geding in eerste aanleg gevoegd. De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van materiele schade van € 83.295,08 vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof overweegt dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag is terugbetaald. Het hof beschikt over onvoldoende informatie om over het meer gevorderde te kunnen oordelen. De zaak aanhouden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering op dit punt nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Het hof zal daartoe dan ook niet overgaan
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-730424-15 primair en in de zaak met parketnummer 18-720147-17 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-730424-15 primair en in de zaak met parketnummer 18-720147-17 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 10 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.