ECLI:NL:GHARL:2022:10727

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
21-000402-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door een rechtspersoon en feitelijk leidinggeven aan verduisteringen door de bestuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, als enig bestuurder van een incassobedrijf, is beschuldigd van verduistering van geldbedragen die toebehoorden aan zijn cliënten. Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard voor de zaken van twee aangeefsters, omdat de verjaringstermijn was verstreken. Voor de overige zaken heeft het hof de verdachte veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan verduisteringen, waarbij hij naliet maatregelen te treffen om de verboden gedragingen te voorkomen. Het hof oordeelt dat de verdachte, ondanks zijn verantwoordelijkheden als bestuurder, niet adequaat heeft ingegrepen en daardoor de kans op verduistering heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan verschillende slachtoffers van de verduisteringen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en in sommige gevallen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000402-21
Uitspraak d.d.: 13 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 15 december 2020 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 14 maart 2014 met parketnummer 08-955549-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 november 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, met uitzondering van sub 23 en 34, tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van sub 23 en 34 heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat hierop wordt beslist conform de beslissing van de politierechter, met uitzondering van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [benadeelde 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 247,20, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat [benadeelde 2] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.M. Weijers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van 14 maart 2014 ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de politierechter geoordeeld dat:
  • de vorderingen van [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 2] , [benadeelde 14] , [benadeelde 15] , [benadeelde 16] , [benadeelde 17] en [benadeelde 18] geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van [benadeelde 19] wordt toegewezen tot een bedrag van € 1750,09 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De politierechter heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] geen beslissing genomen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
[B.V.] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juni 2011 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en), te weten
1. euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
2. € 3943,12 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
3. € 4288,14 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 20] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
4. € 4146,18 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
5. € 2594,96 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
6. € 2426,16 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 21] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
7. € 500 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 22] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
8. € 1269,01 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
9. € 213,33 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 23] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
10. € 900 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
11. € 549,25 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 24] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
12. € 767,24 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 9] in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
13. € 1457,74 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 10] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
14. € 156,17 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 25] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
15. € 888,65 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 26] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
16. € 535,29 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 27] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
17. € 235,58 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 11] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
18. € 3061,23 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 28] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
19. € 501,80 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 29] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
20. € 1734,91 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 17] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
21. € 2485,70 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 30] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
22. € 238,85 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 13] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
23. € 250 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
24. € 1706,40 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 19] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
25. € 2701,00 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 31] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
26. € 247,20 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
27. € 1776,75 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 14] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
28. € 1800 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 15] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
29. € 4758,17 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 16] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
30. € 1452,10 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 32] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
31. € 356,00 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 33] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
32. € 2014,35 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 34] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
33. € 419,96 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 18] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
34. € 250 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 35] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s)
en/of welk(e) geldbedrag(en) [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als incassant van vorderingen van bovengenoemde perso(o)n(en) op derden, althans als houder van incassovorderingen onder zicht had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juni 2011 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en), te weten
1. euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
2. € 3943,12 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
3. € 4288,14 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 20] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
4. € 4146,18 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
5. € 2594,96 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
6. € 2426,16 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 21] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
7. € 500 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 22] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
8. € 1269,01 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
9. € 213,33 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 23] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
10. € 900 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 8] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
11. € 549,25 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 24] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
12. € 767,24 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 9] in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
13. € 1457,74 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 10] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
14. € 156,17 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 25] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
15. € 888,65 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 26] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
16. € 535,29 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 27] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
17. € 235,58 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 11] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
18. € 3061,23 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 28] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
19. € 501,80 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 29] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
20. € 1734,91 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 17] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
21. € 2485,70 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 30] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
22. € 238,85 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 13] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
23. € 250 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
24. € 1706,40 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 19] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
25. € 2701,00 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 31] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
26. € 247,20 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
27. € 1776,75 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 14] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
28. € 1800 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 15] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
29. € 4758,17 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 16] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
30. € 1452,10 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 32] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
31. € 356,00 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 33] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
32. € 2014,35 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 34] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
33. € 419,96 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 18] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of
34. € 250 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 35] , in elk geval aan een ander dan aan [B.V.] en/of de mededader(s) van [B.V.] en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s)
en/of welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededaders (al dan niet uit hoofde van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking(en) van/als directeur en/of medewerker van [B.V.] ) (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als incassant van vorderingen van bovengenoemde pers(o)n(en) op derden, althans als houder van incassovorderingen, onder zich had/hadden, (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Aan verdachte is primair tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juni 2011 heeft schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het plegen van verduisteringen door het [B.V.] . Op grond van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht wordt een dader als schuldig aan verduistering gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van artikel 70, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, vervalt door verjaring het recht op strafvervolging voor de misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld in zes jaren. In artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht wordt aangegeven dat de termijn van verjaring aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd. De verjaring kan worden gestuit door elke daad van vervolging. Op grond van het tweede lid van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvervolging evenwel ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. Dit betekent dat het recht tot strafvervolging ten aanzien van het primair tenlastegelegde twaalf jaren na aanvang van de verjaringstermijn vervalt.
Het primair tenlastegelegde is een tenlastelegging waarin impliciet cumulatief, en dus gevoegd, meerdere feiten zijn opgenomen. Naar het oordeel van het hof is de datum waarop de tenlastegelegde delicten zijn voltooid, de dag voordat aangifte is gedaan door de aangeefsters.
Ten aanzien van aangeefsters [benadeelde 3] en [benadeelde 20] betekent dit het volgende. [benadeelde 3] heeft op 8 december 2010 aangifte gedaan van verduistering. Het hof stelt op basis hiervan vast dat het feit op 7 december 2010 voltooid is. Gelet op artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht, ving de verjaringstermijn aan op 8 december 2010. Dit heeft tot gevolg dat op 8 december 2022 twaalf jaren waren verstreken na aanvang van de oorspronkelijke verjaringstermijn. [benadeelde 20] heeft op 4 november 2010 aangifte gedaan van verduistering. Het feit was daardoor naar het oordeel van het hof voltooid op 3 november 2010. Gelet op artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht ving de verjaringstermijn aan op 4 november 2010. Dit heeft tot gevolg dat op 4 november 2022 twaalf jaren waren verstreken na aanvang van de oorspronkelijke verjaringstermijn.
Nu ten tijde van de onderhavige uitspraak ten aanzien van de zaken van aangeefsters [benadeelde 3] en [benadeelde 20] meer dan twaalf jaren zijn verstreken na aanvang van de verjaringstermijn, is het recht op strafvervolging ten aanzien van deze zaken vervallen. Het hof zal het openbaar-ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het primair tenlastegelegde voor zover dit betrekking heeft op de zaken van [benadeelde 3] en [benadeelde 20] . Ten aanzien van deze beide zaken komt het hof toe aan beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde.
Het hof verklaart het openbaar ministerie voor het overige ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Bewijsoverweging met betrekking tot het primair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van nummers 23 en 34. Hiertoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat sprake was van verduistering op het moment dat de geldbedragen die ten behoeve van de aangeefsters waren geïnd, op de bankrekening van het [B.V.] werden gestort, omdat deze gelden toen direct vermengden met het geld dat werd gebruikt voor privédoeleinden. Het [B.V.] gebruikte deze gelden dus als omzet en niet om door te betalen aan de aangeefsters. Verdachte droeg hier als bestuurder van het [B.V.] de verantwoordelijkheid voor.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat vastgesteld kan worden dat er een aantal klanten van het [B.V.] is aan wie de geïnde bedragen niet volledig zijn doorbetaald, terwijl deze gelden wel zijn binnengekomen op de bankrekening van het [B.V.] . Verdachte heeft zich die gelden echter niet wederrechtelijk toegeëigend, heeft nimmer iemand opdracht of toestemming gegeven om zich gelden toe te eigenen, is zich op geen enkel moment bewust geweest dat dit gebeurde en heeft niet bewust het risico aanvaard dat iets dergelijks zou kunnen gebeuren.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
Feiten
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
[B.V.] is een besloten vennootschap die op [datum] is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De bedrijfsomschrijving van het [B.V.] is [bedrijfsomschrijving] Als enige aandeelhouder van het [B.V.] stond [aandeelhouder] ingeschreven. [aandeelhouder] was tevens algemeen directeur. Verdachte was blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel de enige aandeelhouder van [aandeelhouder] .
De werkwijze van het [B.V.] was als volgt. Personen die alimentatie tegoed hadden van hun ex-partner konden het [B.V.] inschakelen als tussenpersoon. Het [B.V.] schreef de ex-partners aan en indien hier niet op gereageerd werd, stuurde het [B.V.] het desbetreffende dossier door naar een deurwaarderskantoor. Het deurwaarderskantoor inde het bedrag aan alimentatie en boekte dit, met aftrek van kosten, over naar het [B.V.] . Het was vervolgens aan het [B.V.] om het bedrag over te boeken aan de opdrachtgevers. De opdrachtgevers betaalden een bedrag voor de werkzaamheden die het [B.V.] verrichtte.
Meerdere personen hebben aangifte gedaan tegen het [B.V.] . Zij hebben verklaard dat zij het [B.V.] hebben ingeschakeld om achterstallige alimentatie te ontvangen. Zij hebben contact gehad met verdachte en/of een medewerker van [B.V.] (mevrouw [medewerkster] ) en hebben met hen dan wel een van hen gecommuniceerd over de voortgang van hun dossier, de bedragen die zij overgeboekt zouden krijgen en wanneer dit zou gebeuren. De schuldenaars werden aangeschreven door het [B.V.] en door hen werd geld overgemaakt op de rekening van het [B.V.] . Indien de schuldenaars niet betaalden, schakelde het [B.V.] een deurwaarderskantoor in die de achterstallige alimentatie inde en overmaakte naar het [B.V.] . De aangeefsters kregen overzichten van het [B.V.] waarop stond welk bedrag beschikbaar was voor tussentijdse afdracht of welk bedrag in reservering stond. Deze brieven waren ondertekend door verdachte dan wel voornoemde [medewerkster] . De aangeefsters hebben (een deel van) de voor hen bestemde bedragen echter nooit ontvangen. Ten aanzien van de aangeefsters [benadeelde 2] , [benadeelde 35] en [benadeelde 13] geldt dat verdachte wel betalingen heeft ontvangen als voorschot voor de deurwaarder dan wel als dossierkosten, maar dat daar geen werkzaamheden voor zijn verricht dan wel het geld niet is doorbetaald aan de deurwaarder.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof op 29 november 2022 verklaard dat de bankrekening van het [B.V.] bedoeld was voor het ontvangen van de geïnde alimentatiegelden, het betalen van deurwaarderskosten en het uitbetalen van het salaris. Verschillende bankafschriften van bedrijven van verdachte laten echter een ander beeld zien. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 29 november 2022 bankafschriften overgelegd van [aandeelhouder] en [eenmanszaak] . [aandeelhouder] is de enig aandeelhouder van het [B.V.] . [eenmanszaak] is een eenmanszaak van verdachte. Op deze overzichten is te zien dat er een enkele keer geld op de rekening van [eenmanszaak] wordt gestort door het [B.V.] en dat er regelmatig geld op de bankrekening van [aandeelhouder] wordt gestort door het [B.V.] . Een groot deel van de geldbedragen die op de bankrekening van [aandeelhouder] worden gestort, worden op dezelfde dag doorgeboekt naar de bankrekening van [eenmanszaak] of worden gebruikt om rekeningen te betalen. Vanaf de rekening van [eenmanszaak] vinden meteen na overboeking van gelden door [aandeelhouder] verschillende betalingen plaats. Die betalingen betreffen onder meer huur van meerdere woningen, verzekeringen/abonnementen en facturen van winkels (zoals de supermarkt of een bouwwinkel).
Daarnaast is op de bij het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 november 2018 gevoegde bijlage 3, zijnde een overzicht van afschrijvingen van de bankrekening van het [B.V.] en [eenmanszaak] , te zien dat er vanaf de bankrekening van het [B.V.] vele overboekingen – en dus niet enkel salarisbetalingen – zijn gedaan naar [medewerkster] .
Verduistering gepleegd door een rechtspersoon
Het hof moet allereerst oordelen of sprake is van verduistering. Van toe-eigenen in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als een persoon, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.
Op basis van de vastgestelde feiten kan worden afgeleid dat [B.V.] anders dan door misdrijf de beschikkingsmacht had over gelden die aan [B.V.] waren overgemaakt ten behoeve van de aangeefsters en die aldus aan hen toebehoorden. Deze gelden zijn niet doorbetaald aan de aangeefsters, maar zijn gebruikt voor andere doeleinden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het [B.V.] als heer en meester heeft beschikt over het geld dat toebehoorde aan de aangeefsters en dat het [B.V.] zich het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat geldt tevens voor de gelden die zijn overgemaakt als voorschotbetaling voor de deurwaarder dan wel dossierkosten en waarvoor geen werkzaamheden zijn verricht dan wel welk geld niet is doorbetaald aan de deurwaarder. Deze gelden hadden toen verdachte is gestopt met het bedrijf als ten onrechte betaald moeten worden teruggestort op de rekening van de betreffende opdrachtgever.
Aan de hand van de thans ter beschikking zijnde stukken en in aanmerking nemende hetgeen verdachte ten aanzien van de bedragen naar voren heeft gebracht, valt niet vast te stellen wat de precieze geldbedragen zijn die [B.V.] verduisterd heeft. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat telkens enig geldbedrag is verduisterd.
Vervolgens is het de vraag of het [B.V.] aangemerkt kan worden als dader van de verduisteringen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als een dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij zich niet bezig hield met financiële zaken, dat hij die overliet aan een ander en dat hij geen zicht had op het financiële reilen en zeilen van het bedrijf. Gelet op de aard van de werkzaamheden die door het bedrijf van verdachte werden verricht, acht het hof die verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet wist dat de door het [B.V.] ontvangen geldbedragen niet werden doorbetaald aan de aangeefsters, omdat hij geen toezicht hield op de financiële afwikkeling van de dossiers van de klanten van het [B.V.] . Verdachte bepaalde echter als enig aandeelhouder van het [B.V.] de feitelijke gang van zaken bij het [B.V.] en heeft ter terechtzitting van het hof op 29 november 2022 verklaard eindverantwoordelijk te zijn voor het [B.V.] . Gelet hierop kon het houden van toezicht en controle in redelijkheid van hem gevergd worden met het oog op het voorkomen van de strafbare gedragingen. Bovendien volgen uit het dossier wel degelijk aanwijzingen dat verdachte enige kennis had van de financiële problemen van het [B.V.] . Zo heeft verdachte op 1 september 2010 namens het [B.V.] een brief gestuurd naar alle opdrachtgevers, waarin staat dat het vanaf 2007 drukker is geworden bij het [B.V.] waardoor bij tijd en wijle achterstanden in de verwerking zijn opgetreden en dat deze achterstand sinds april/mei extreme vormen heeft aangenomen. Verdachte geeft in de brief aan dat de achterstanden vóór 18 september 2010 definitief weggewerkt zullen zijn. Ook heeft verdachte brieven gestuurd naar meerdere aangeefsters, waarin verdachte aangeeft dat er onduidelijkheden zijn over de financiële afwikkeling van enkele dossiers vanwege problemen met het deurwaarderskantoor. Voorts volgt uit het dossier dat verdachte meerdere keren is aangeschreven, omdat gelden niet (volledig) werden doorbetaald. Al deze signalen over financiële problemen hadden des te meer aanleiding voor verdachte moeten zijn geweest om toezicht en controle uit te oefenen op de financiële afwikkeling van de dossiers van de aangeefsters. De strafbare gedragingen kunnen gelet op het voorgaande aangemerkt worden als te hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Deze gedragingen kunnen dan ook in redelijkheid worden toegerekend aan het [B.V.] .
Feitelijk leidinggeven
De vraag is vervolgens of verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven. Van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging begaan door een rechtspersoon is sprake indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. De tweede voorwaarde voor feitelijk leidinggeven houdt in dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen en zo opzettelijk de verboden gedraging bevordert.
Het hof is van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verduisteringen door het [B.V.] . Vooropgesteld wordt dat verdachte enig bestuurder van het [B.V.] was en hij zelf heeft verklaard dat hij eindverantwoordelijk was. Hij had bovendien enige kennis van de financiële problemen van het [B.V.] en heeft hierover ook gecommuniceerd met de aangeefsters. Ook is verdachte meerdere malen aangeschreven vanwege het uitblijven van betalingen. Dit alles had voor verdachte aanleiding moeten zijn om zich inhoudelijk bezig te houden met de financiële situatie van het [B.V.] . Hoewel verdachte hiertoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was, heeft hij nagelaten maatregelen te treffen die de verboden gedragingen hadden kunnen voorkomen. Niet alleen heeft hij hierdoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen, maar hij heeft die gedragingen ook opzettelijk bevorderd. Dit klemt te meer nu verdachte een financieel bedrijf leidde waarbij gelden die toebehoorden aan verschillende opdrachtgevers op één rekening werden gestort, hetgeen een extra reden voor verdachte had moeten zijn om uitermate zorgvuldig te werk te gaan.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door het [B.V.] gepleegde verduisteringen.

Bewijsoverweging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde ten aanzien van de aangiften 1 en 3, [benadeelde 3] en [benadeelde 20] wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
Feiten
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
[benadeelde 3] heeft op 8 december 2010 aangifte gedaan van verduistering. Zij heeft verklaard dat zij het [B.V.] heeft ingeschakeld, omdat zij geen alimentatie meer ontving van haar ex-partner. Het [B.V.] heeft vervolgens een deurwaarderskantoor ingeschakeld, die de achterstallige alimentatie heeft geïnd en heeft overgemaakt naar het [B.V.] . Aangeefster heeft op 5 november 2010 een brief gekregen van het [B.V.] , ondertekend door verdachte. Hierin staat dat het [B.V.] een bedrag van de claim heeft ontvangen en dat aangeefster het bedrag dat hierdoor beschikbaar is gekomen voor tussentijdse afdracht vóór 22 november 2010 tegemoet kan zien. Aangeefster heeft echter nooit geld ontvangen van het [B.V.] .
[benadeelde 20] heeft op 4 november 2010 aangifte gedaan van verduistering. Zij heeft verklaard dat zij het [B.V.] heeft ingeschakeld nadat haar ex-partner geen alimentatie meer betaalde. Alle contacten tussen aangeefster en het [B.V.] verliepen via verdachte. Aangeefster heeft dus met niemand anders dan verdachte contact gehad over haar zaak. Het [B.V.] heeft een deurwaarder in de arm genomen en de ex-partner heeft de achterstallige alimentatie uiteindelijk betaald aan deze deurwaarder. Op 19 oktober 2010 is aangeefster schriftelijk door verdachte ervan op de hoogte gebracht dat het geld door haar ex-partner was betaald en dat er een bedrag in reservering stond bij het [B.V.] . Op 22 oktober 2010 heeft aangeefster een brief gestuurd naar het [B.V.] met de mededeling dat haar dossier gesloten kon worden en dat het geld overgemaakt moest worden op haar rekening. Aangeefster heeft echter geen geld ontvangen en heeft geen contact meer kunnen krijgen met verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 29 november 2022 verklaard dat gelden zijn binnengekomen op de rekening van het [B.V.] , en dat die doorbetaald hadden moeten worden aan de aangeefsters. Ook heeft hij verklaard dat dit niet is gebeurd. Verdachte was de enig aandeelhouder van het [B.V.] , was in feite de enige die bepaalde wat er gebeurde binnen het [B.V.] en voelde zich ook eindverantwoordelijk.
Zoals het hof in de bewijsoverweging van het primair tenlastegelegde heeft overwogen, is op de door de raadsvrouw op de terechtzitting van het hof van 29 november 2022 overgelegde bankoverzichten van het [B.V.] te zien dat er geld van de bankrekening van het [B.V.] wordt overgeboekt naar bankrekeningen van twee bedrijven van verdachte.
Dit geld wordt vervolgens gebruikt voor het betalen van de huur van meerdere woningen, privéverzekeringen/abonnementen en facturen van winkels (zoals de supermarkt of een bouwwinkel).
Verduistering
Het hof moet beoordelen of sprake is van verduistering. Van toe-eigenen in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als een persoon, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.
Op basis van de vastgestelde feiten kan worden afgeleid dat verdachte, als directeur van het [B.V.] , anders dan door misdrijf de beschikkingsmacht had over gelden die toebehoorden aan de aangeefsters. Deze gelden zijn niet doorbetaald aan de aangeefsters, maar zijn gebruikt voor overboekingen aan bedrijven van verdachte en zijn vervolgens gebruikt voor kostenposten die niet zijn terug te voeren op de bedrijfskosten van het [B.V.] . Gelet hierop is het hof van oordeel dat verdachte, als directeur van het [B.V.] , als heer en meester heeft beschikt over het geld dat toebehoort aan de aangeefsters en dat verdachte zich het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Aan de hand van de thans ter beschikking zijnde stukken en in aanmerking nemende hetgeen verdachte ten aanzien van de bedragen naar voren heeft gebracht, valt niet vast te stellen wat de precieze geldbedragen zijn die verdachte in deze zaken verduisterd heeft. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat telkens enig geldbedrag is verduisterd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
[B.V.] omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juni 2011 in Nederland, telkens opzettelijk geldbedragen, te weten
2. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 4] , en
4. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 5] , en
5. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 6] , en
6. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 21] , en
7. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 22] , en
8. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 7] , en
9. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 23] , en
10. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 8] , en
11. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 24] , en
12. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 9] en
13. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 10] , en
14. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 25] , en
15. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 26] , en
16. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 27] , en
17. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 11] , en
18. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 28] , en
19. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 29] , en
20. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 17] , en
21. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 30] , en
22. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 13] , en
23. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 2] , en
24. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 19] , en
25. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 31] , en
26. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 1] , en
27. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 14] , en
28. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 15] , en
29. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 16] , en
30. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 32] , en
31. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 33] , en
32. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 34] , en
33. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 18] , en
34. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 35] ,
en welke geldbedragen [B.V.] telkens anders dan door misdrijf, te weten als incassant van vorderingen van bovengenoemde personen op derden, althans als houder van incassovorderingen onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, zulks terwijl hij, verdachte, telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
subsidiair
dat hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juni 2011 in Nederland, telkens opzettelijk geldbedragen, te weten
1. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 3] , en
3. enig geldbedrag, geheel toebehorende aan [benadeelde 20] ,
welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als directeur van [B.V.] telkens anders dan door misdrijf, te weten als incassant van vorderingen van bovengenoemde personen op derden, althans als houder van incassovorderingen, onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van verduistering, meermalen gepleegd.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als enig bestuurder van een incassobedrijf omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juni 2011 schuldig gemaakt aan verduistering van meerdere geldbedragen die toebehoorden aan zijn cliënten. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van zijn cliënten, maar heeft hij mensen die al in een financieel kwetsbare positie zaten ook veel stress bezorgd en het door zijn cliënten in hem als directeur gestelde vertrouwen ernstig beschaamd. Verdachte heeft hier slechts gedeeltelijk verantwoordelijkheid voor genomen. Hij ontkent weet te hebben gehad van de feiten, maar heeft wel – na bekend te zijn geworden met de verdenking – berekend op welke bedragen de alimentatiegerechtigden nog recht hebben.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 1 november 2022. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij inmiddels weer een woning en een baan heeft en zijn schulden heeft afgelost.
Naar het oordeel van het hof komt, gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de hoeveelheid slachtoffers, in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking voor de strafoplegging.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 26 mei 2015 en de eerste uitspraak in hoger beroep op 21 juni 2019 zijn ruim vier jaren verstreken. De termijn die voor de afdoening in hoger beroep staat, bedraagt in de onderhavige hoger beroepsprocedure twee jaren. De termijn is dus overschreden met ruim twee jaren. De overschrijding van de redelijke termijn is niet aan verdachte te wijten. Het hof zal vanwege deze overschrijding in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen aan verdachte.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 19]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.216,48. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.750,09. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.253,19. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.146,18. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.671,62. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 378,06. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 217,58. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.814,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 367,-. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.677,28. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1470,91. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (t.n.v. nabestaande [nabestaande] )

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.943,12. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.816,74. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,-. Op de vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet beslist. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 251,27. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.820,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1299,27. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt het bedrag genoemd in de stukken die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.124,39. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1659,53. Dit bedrag bestaat uit de door [B.V.] geïnde en niet aan de benadeelde doorbetaalde gelden (ad € 1.558,53) en de kosten voor rechtsbijstand die de benadeelde partij heeft gemaakt (ad € 101). Het hof neemt daarbij ten aanzien van de niet aan de benadeelde doorbetaalde gelden tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.776,39. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 791,03. Dit bedrag bestaat uit de door [B.V.] geïnde en niet aan de benadeelde partij doorbetaalde gelden (ad € 260,64) en de kosten voor rechtsbijstand die de benadeelde partij heeft gemaakt (ad € 530,39). Het hof neemt daarbij ten aanzien van de niet aan de benadeelde doorbetaalde gelden tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 919,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 419,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. Hij heeft aangevoerd en onderbouwd dat verdachte niets verschuldigd is aan de benadeelde partij, omdat een aantal kosten van de door het [B.V.] ontvangen alimentatie dienen te worden afgetrokken. Het is aan de hand van het dossier voor het hof niet vast te stellen welke bedragen voor rekening van de benadeelde partij waren en daarom niet hoe hoog het schadebedrag is. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.870,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.870,68. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 760,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 380,20. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 264,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,-. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 451,49. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.269,01. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.269,01. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 373,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van €150,-. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.594,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.978,22. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.216,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.224,17. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt de berekening die verdachte bij zijn verhoor bij de politie van 30 november 2018 heeft overgelegd. Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 51, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het primair tenlastegelegde sub 1 en 3.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair sub 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33 en 34 en het subsidiair sub 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair en subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 19]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 19] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.253,19 (duizend tweehonderddrieënvijftig euro en negentien cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 19] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.253,19 (duizend tweehonderddrieënvijftig euro en negentien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.671,62 (tweeduizend zeshonderdeenenzeventig euro en tweeënzestig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.671,62 (tweeduizend zeshonderdeenenzeventig euro en tweeënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 11] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 217,58 (tweehonderdzeventien euro en achtenvijftig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 11] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 217,58 (tweehonderdzeventien euro en achtenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 15] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 367,00 (driehonderdzevenenzestig euro) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 15] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 367,00 (driehonderdzevenenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 17] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.470,91 (duizend vierhonderdzeventig euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 17] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.470,91 (duizend vierhonderdzeventig euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (t.n.v. nabestaande [nabestaande] )

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] , t.n.v. nabestaande [nabestaande] , ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.816,74 (tweeduizend achthonderdzestien euro en vierenzeventig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.816,74 (tweeduizend achthonderdzestien euro en vierenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 38 (achtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 251,27 (tweehonderdeenenvijftig euro en zevenentwintig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 251,27 (tweehonderdeenenvijftig euro en zevenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 10] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.299,27 (duizend tweehonderdnegenennegentig euro en zevenentwintig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.299,27 (duizend tweehonderdnegenennegentig euro en zevenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 14] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.659,53 (duizend zeshonderdnegenenvijftig euro en drieënvijftig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 14] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.659,53 (duizend zeshonderdnegenenvijftig euro en drieënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 791,03 (zevenhonderdeenennegentig euro en drie cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 791,03 (zevenhonderdeenennegentig euro en drie cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 18] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 12] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.870,68 (tweeduizend achthonderdzeventig euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 12] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.870,68 (tweeduizend achthonderdzeventig euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 38 (achtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 9] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 380,20 (driehonderdtachtig euro en twintig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9] ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 380,20 (driehonderdtachtig euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 451,49 (vierhonderdeenenvijftig euro en negenenveertig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 451,49 (vierhonderdeenenvijftig euro en negenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.269,01 (duizend tweehonderdnegenenzestig euro en één cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.269,01 (duizend tweehonderdnegenenzestig euro en één cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juni 2011.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 13] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 13] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.978,22 (duizend negenhonderdachtenzeventig euro en tweeëntwintig cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.978,22 (duizend negenhonderdachtenzeventig euro en tweeëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 16] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.224,17 (vierduizend tweehonderdvierentwintig euro en zeventien cent) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 16] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.224,17 (vierduizend tweehonderdvierentwintig euro en zeventien cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 48 (achtenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. A.H. Toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 13 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.