ECLI:NL:GHARL:2022:10844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
21-002161-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt en criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk uitvoeren van hennep naar Duitsland, het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 441.859,27 en de betrokkene verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. Het hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep uitzonderlijk was, met een totale overschrijding van meer dan 10 jaar. Hierdoor besloot het hof het bedrag van de verplichting tot betaling aan de staat te verminderen met 10%, met een maximum van € 5.000,00. Het hof stelde het bedrag vast op € 263.797,38. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht. De duur van de gijzeling werd vastgesteld op maximaal 1080 dagen, in overeenstemming met de nieuwe wetgeving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002161-18
Uitspraak d.d.: 15 december 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2018 met parketnummer 18-630355-10 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. H.P. Eckert, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij beslissing van 5 april 2018 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 441.859,27 en heeft aan betrokkene de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op datzelfde bedrag.
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

De ontnemingsvordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.682.190 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van ditzelfde bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 436.859,27 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
A. de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011
Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onterecht de CIE-informatie als uitgangspunt is genomen. Vervolgens heeft de rechtbank de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de aantekeningen van medeveroordeelde [medeverdachte 1] . Uit de telefoontaps blijkt dat [medeverdachte 1] ook zaken deed zonder betrokkene. Daarmee is het niet zonder meer aannemelijk dat deze opbrengsten (ook) door betrokkene zijn verkregen en dat dit daarmee een reële schatting is waarmee de rechtmatige toestand wordt hersteld.
Grondslag voor de ontnemingsmaatregel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 11 november 2015 in de zaak met parketnummer 24-001950-12 veroordeeld tot straf terzake van (1) het medeplegen van opzettelijk uitvoeren van hennep naar Duitsland, meermalen gepleegd, (2) het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en (3) deelneming aan een criminele organisatie. Deze veroordeling heeft betrekking op feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - en door de verdediging niet weersproken - dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bewijsmiddelen
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport “Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) + ontnemingsvordering contra [verdachte] ” d.d. 2 april 2013 (hierna: ontnemingsrapport).
2. Een schriftelijk bescheid, te weten aantekeningen aangetroffen in de woning aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] , woonadres van de ouders van mededader [medeverdachte 1] , inhoudende berekeningen van de in- en verkoop van hennep waarbij de inkoopprijs per kilogram € 3.400,- bedraagt en de verkoopprijs varieert van € 3.700,- tot € 4.050,-. Uit de aantekeningen blijkt dat in de periode 12 maart 2011 tot en met 1 april 2011 46,49 kilogram hennep is verkocht.
3. Een proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 april 2011, opgenomen op pagina 48 t/m 51 van tabblad 1.2 van map 1.1. t/m 1.3C van dossiernummer 2010039402 [onderzoeksnaam] , inhoudende de verklaring van A1920, die erop neerkomt dat met veroordeelde in het kader van de pseudokoop op 1 april 2011 een prijs van € 4.000,- per kilogram hennep is overeengekomen.
Oordeel van het hof
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 237.262,50. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Periode
Het hof gaat voor de periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt berekend uit van het arrest van dit hof van 11 november 2015, waarbij betrokkene is veroordeeld voor voornoemde feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011. Deze periode bedraagt 10 maanden.
Hoeveelheid verkochte hennep
In het ontnemingsrapport is geconcludeerd dat per maand 90 kilogram hennep werd verkocht. Het hof constateert dat de in de aangetroffen aantekeningen genoemde hoeveelheden verkochte hennep niet overeenkomen met de in het ontnemingsrapport gestelde 90 kilogram hennep. Het hof neemt de aantekeningen zoals aangetroffen in de woning van de ouders van medeveroordeelde [medeverdachte 1] als uitgangspunt. [1] Uit deze aantekeningen volgt dat in de periode 12 maart 2011 tot en met 1 april 2011 46,49 kilogram hennep is verkocht. Het hof gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van 30 dagen per maand. Het voorgaande betekent dat in de maand maart maximaal 46,49 kilogram / 21 dagen x 30 dagen = 66,40 kilogram hennep is verkocht.
Voorwaardelijk verzoek
Aangezien het hof de hoeveelheid verkochte hennep per maand niet baseert op de CIE-informatie, maar op de bij medeveroordeelde [medeverdachte 1] aangetroffen aantekeningen, behoeft het voorwaardelijk geformuleerde verzoek van de verdediging om de runner van de CIE te horen, geen nadere bespreking.
Winst
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van een gemiddelde winst van € 475,- per kilogram hennep, nu uit het ontnemingsrapport volgt dat de winst op een ingekochte kilogram hennep varieert van € 300,- tot € 650,- , uitgaande van binnenlandse handel. Daarbij overweegt het hof dat dit winstbedrag aannemelijk is geworden gelet op de aantekeningen van [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat de inkoopprijs van een kilogram hennep €3.400,- bedraagt, en de pseudokoop, dat de verkoop van hennep aan Duitsers betrof, waarbij een prijs van € 4.000,- per kilogram hennep is overeengekomen.
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011 de hoeveelheid hennep (164,5 kilogram) verkregen uit de hennepkwekerij in [plaats 2] niet betrekken, nu hieronder op de hennepkwekerij in [plaats 2] in zal worden gegaan.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
10 maanden x 66,4 kilogram – 164,5 kilogram = 449,5 kilogram x € 475,- winst =
€ 237.262,50.
B. de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij aan de [straatnaam 2] te [plaats 2]
Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft ter terechtzitting van het hof de opbrengsten uit de hennepkwekerij in [plaats 2] betwist.
Grondslag voor de ontnemingsmaatregel
De betrokkene is bij voornoemd arrest van dit hof van 11 november 2015 veroordeeld tot straf ter zake van het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en deelneming aan een criminele organisatie. Deze veroordeling heeft onder meer betrekking op de kwekerij gevestigd aan de [straatnaam 2] te [plaats 2] .
Het gerechtshof heeft in de strafzaak onder meer overwogen dat betrokkene ervan op de hoogte was dat in het pand aan de [straatnaam 2] te [plaats 2] hennep werd gekweekt en betrokkene daarin een leidende rol heeft vervuld bij het (laten) knippen van de hennep en het vervoeren naar een opslagplaats en derhalve als medepleger kan worden aangemerkt. De enkele stelling van de verdediging dat betrokkene geen voordeel heeft genoten acht het hof gegeven de uitspraak en de overwegingen van het hof in de strafzaak niet geloofwaardig.
Het hof oordeelt dat uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bewijsmiddelen
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een schriftelijk bescheid, te weten het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex. Artikel 36e 2e lid Sr” met nummer 2010039402, d.d. 19 oktober 2011 (hierna: ontnemingsrapport hennepkwekerij).
2. Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport “Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) + ontnemingsvordering contra [verdachte] ” d.d. 2 april 2013 (hierna: ontnemingsrapport).
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2011, opgenomen op pagina 190 en 191 van map 2.2 van het dossiernummer 2010039402 [onderzoeksnaam] , inhoudende dat in het pand aan de [straatnaam 2] te [plaats 2] een hennepkwekerij werd aangetroffen. Er werden 25 planten op 1 m2 geteeld en er werd onder andere 2384 hennepplanten aangetroffen en materialen die wijzen op eerdere oogsten.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2011, opgenomen op pagina 440 van map 2.2 van het dossiernummer 2010039402 [onderzoeksnaam] , inhoudende de verklaring van [naam 1] , zakelijk weergegeven – dat hij €700 heeft ontvangen van [naam 2] , eigenaar van [bedrijfsnaam] , voor klusjes in het pand aan de [straatnaam 2] te [plaats 2] , zoals het aanleggen van een meterbord.
5. Een proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 juni 2011, opgenomen vanaf pagina 458 van map 2.2 van dossiernummer 2010039402 [onderzoeksnaam] , inhoudende de verklaring van [naam 3] :
“V: In het huurcontract wat je ons hebt overhandigd staat dat de huur € 36.000,- per jaar of te wel € 3.000,- per maand betreft. Is dat de juiste prijs?
A: Ja. Ik heb tegen [naam 2] gezegd dat ik drie maanden vooraf betaald wilde worden. Daarnaast moest er nog een maand borg van € 3.000,- worden betaald. Ik heb een keer € 12.000,- in mijn brievenbus gevonden. Dat was voor het contract in ging.
(…)
V: we begrijpen dat je dus van juni ofzo geen cent hebt gezien?
A: Ja, dat klopt.”
Wijze van berekenen
Het hof hanteert bij de wijze van berekenen dezelfde uitgangspunten als de rechtbank en overweegt derhalve als volgt.
Bij de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, neemt het hof het hierboven onder 1. genoemde “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij" als uitgangspunt. Ten behoeve van het opmaken van die rapporten is gebruik gemaakt van de gegevens uit het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM) van 2005 en 2010, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht zijn vermeld. De hierin opgenomen uitgangspunten acht het hof voldoende onderbouwd. Deze wijze van berekenen is door de verdediging inhoudelijk ook niet betwist.
Het hof gaat gelet op het ontnemingsrapport hennepkwekerij uit van drie gerealiseerde oogsten. [2] Uit het arrest van dit hof blijkt dat in de kwekerij in ieder geval 2.384 hennepplanten zijn aangetroffen. Er stonden 25 planten per vierkante meter, hetgeen volgens het rapport van het Functioneel Parket Afpakken een opbrengst van 23 gram per hennepplant oplevert. Uit voornoemd rapport van 2005 volgt dat de verkoopprijs per kilogram hennep € 2.370,- bedraagt. Uit voornoemd van 2010 volgt een verkoopprijs van € 3.280 per kilogram hennep.
Ten aanzien van de kosten overweegt het hof - gelijk de rechtbank- als volgt. Uit het ontnemingsrapport hennepkwekerij blijkt dat kosten zijn gemaakt voor het laten knippen van de hennepplanten door [naam 4] en [naam 5] . Deze kosten zullen in mindering worden gebracht op de opbrengst. Ten aanzien van de overige kosten zal het hof uitgaan van de standaardberekeningen en normen uit het rapport van het Functioneel Parket Afpakken. Tot slot is het hof van oordeel dat de kosten voor de door [naam 1] uitgevoerde werkzaamheden voor aftrek in aanmerking komen, nu deze kosten zijn voldaan door betrokkene en kunnen worden toegerekend aan het feit waarvoor het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Niet aannemelijk is gemaakt, dat aan [naam 3] daadwerkelijk een bedrag voor huur en/of borg is betaald. Derhalve wordt daar geen rekening mee gehouden.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Eerste oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x €2.370,- = € 129.951,84
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
€2.384 hennepplanten x € 4,40 € 10.489,60
Kosten knippen hennepplanten door [naam 4] € 150,-
___________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 118.062,24
Tweede oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x € 2.370,- = € 129.951,84
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
€2.384 hennepplanten x € 4,40 € 10.489,60
Kosten knippen hennepplanten door [naam 4] en [naam 5] € 450,-
__________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 117.762,24
Derde oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x € 3.280,- = € 179.848,96
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
€2.384 hennepplanten x € 6,18 € 14.733,12
Kosten werkzaamheden [naam 1] € 700,-
__________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 163.165,84
Het totaal verkregen wederrechtelijk voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats 2] bedraagt:
€398.990,32.
C. de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2010
Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat onterecht is overwogen dat betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten in de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2010. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien wel een periode wordt aangenomen, die periode hooguit een periode vanaf januari 2009 kan betreffen.
Oordeel van het hof
Het hof volgt het standpunt van de verdediging dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat betrokkene vanaf 1 januari 2008 voordeel heeft genoten. Het hof overweegt dat de ontnemingsperiode 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 wel voldoende aannemelijk is. Uit het dossier blijkt dat er in 2009 concrete informatie was over betrokkenheid van betrokkene bij de handel in verdovende middelen, waaronder een incident in januari 2009 waarbij vingerafdrukken van betrokkene op de verpakkingen van pakketten met hasj en marihuana in Duitsland zijn aangetroffen. [3] Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ontnemingsperiode van 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 voldoende aannemelijk is.
Op grond van wettige bewijsmiddelen stelt het hof vast dat betrokkene in de periode 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van door hem gepleegde andere strafbare feiten.
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de bewijsmiddelen zoals genoemd onder A. en verwijst ten aanzien van de hoogte het winstbedrag per kilogram hennep en de hoeveelheid verkochte hennep per maand naar hetgeen onder A. is overwogen.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
17 maanden x 66,4 kilogram x € 475 winst =
€ 536.180,-.

Toerekening

Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat een pondsgewijze verdeling het uitgangspunt moet zijn. Een verdeelsleutel van ¼ is het meest aannemelijk en daarvan moet worden uitgegaan.
Oordeel van het hof
Betrokkene heeft met anderen van strafbare feiten geprofiteerd. Nu betrokkene geen inzicht heeft gegeven in de verdeling van het voordeel en dit evenmin op een andere manier uit het dossier blijkt, gaat het hof uit van een pondspondsgewijze verdeling. Anders dan de rechtbank zal het hof bij het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats 2] ook uitgaan van een pondsgewijze verdeling over vier personen, nu uit het dossier blijkt dat zowel betrokkene als zijn mededaders [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij de hennepteelt in [plaats 2] en zij - blijkens het arrest van dit hof van 11 november 2015 - tevens deel uitmaakten van de criminele organisatie.
In het voordeel van betrokkene gaat het hof er voorts van uit dat ook in de periode van 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 sprake is geweest van handelen in een georganiseerd verband, zodat ook voor die periode een verdeling over vier personen zal worden toegepast.
Het hof overweegt dat het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011 € 237.262,50 bedraagt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats 2] bedraagt € 398.990,32. Tot slot bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 € 536.180,00. De pondspondsgewijze toerekening aan veroordeelde bedraagt (€ 237.262,50 + € 398.990,32 + € 536.180,00 = € 1.172.432,82: 4 =)
€ 293.108,20.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een zogeheten ‘korting’ van
€ 5.000,- niet volstaat. De raadsman heeft verzocht om op het wederrechtelijk verkregen voordeel een korting van 15% toe te passen.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met betrekking tot de op te leggen betalingsverplichting dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is geschonden in zowel eerste aanleg als hoger beroep.
Als aanvangstijdstip van de redelijke termijn heeft in deze zaak te gelden 12 juli 2012. De rechtbank heeft eerst op 5 april 2018 de onderhavige beslissing gegeven. De rechtbank is derhalve niet binnen twee jaar na het aanvangstijdstip van de redelijke termijn tot een einduitspraak gekomen. De overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg bedraagt bijna 5 jaar en 9 maanden.
Betrokkene heeft op 6 april 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof is derhalve niet binnen twee jaar na het aanvangstijdstip van de redelijke termijn tot een einduitspraak gekomen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ruim 4,5 jaar.
Hiermee rekening houdende zal het hof de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet opleggen gelijk aan het bedrag waarop het als wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat. , maar dat bedrag verminderen met 10%. Uitgangspunt is een maximale vermindering van €5.000,00. In deze zaak is echter de overschrijding van de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitzonderlijk, in totaal ruim 10 jaren. Om die reden zal het hof het bedrag waarop de verplichting rust tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel met 10% verminderen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de staat stellen op een bedrag van
€ 263.797,38.

Gijzeling

Artikel 36e, lid 11 Sr is gewijzigd bij de op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet USB)).
Op grond hiervan dient de rechter thans bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel de duur van de gijzeling te bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, ten hoogste kan worden gevorderd. Op basis van de zogenoemde LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht)-afspraken wordt bij het bepalen van de duur van de gijzeling voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag, één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste 3 jaren (1080 dagen).
Het voorgaande brengt mee dat het hof, gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering kan worden gevorderd, bepaalt op 1080 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
293.108,20 (tweehonderddrieënnegentigduizend honderdacht euro en twintig eurocent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 263.797,38 (tweehonderddrieënzestigduizend zevenhonderdzevenennegentig euro en achtendertig eurocent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 15 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Ontnemingsrapport, bijlage 9.
2.Ontnemingsrapport hennepkwekerij, p. 6.
3.Ontnemingsrapport, p. 6.